Franks homepage
Nieuw op de site
Contact
Zoeken
English

schilderij van Verwey

Shakespeare:
Voorwoord
Bibliografie
Tekstverantwoording
Vertalingen
Bewerkingen
A Lover's Complaint
De sonnetvorm
Shakespeare-links

Vertalers:
Burgersdijk
Albert Verwey
J. Decroos
Boutens
Moulijn-Haitsma Mulier
Jan Campert
Hugo Claus


Tijdgenoten:
Edmund Spenser
John Donne


Statistieken/Privacy


Ik heb Albert Verweys cyclus Van de liefde die vriendschap heet hier online gezet omdat elders op het web wel wat verspreide sonnetten uit de reeks waren te vinden, maar niet het geheel; en omdat sommige sonnetten in de reeks duidelijk sporen dragen van Verweys lezing van Shakespeares sonnetten. Het is aardig om ze met die sonnetten – en met Verweys vertalingen daarvan – te vergelijken, en het geeft een voorbeeld van een Nederlandse verwerking van Shakespeares poëzie. Bij enkele gedichten waarin Shakespeare voor mijn gevoel wel heel duidelijk doorklinkt, heb ik dat op de betreffende pagina aangegeven.

Zie daarnaast ook Verweys kleine reeks 'Mephistopheles Epicureus'.

Index van eerste regels
op nummer en alfabetisch

Hieronder een overzicht van de eerste regels van deze titelloze sonnetten – eenmaal op nummer en eenmaal alfabetisch.

Ik vind de reeks sonnetten overigens niet van gelijk niveau. Mijns inziens wordt hij beter naarmate hij vordert, en zijn ruwweg de laatste twintig sonnetten sterker dan de eerste.
Op nummer
1 Licht van mijn ziel! ik zag u steeds van ver,
2 Licht van mijn Liefde, dat nu donker werd,
3 Ik had uw hart mij tot een huis gewijd:
4 Ik heb mijn hart ú tot een huis gewijd,
5 Lamp mijner ziel, die me in ’t verborgen gloort,
6 O gij, mijn lief, die nu door ’t lieven lijdt,
7 Mijn god is enkel gloed en donkerheid,
8 Man van Smarte met de doornenkroon,
9 Men kàn geen vlammen als een gouden vloed
10 Moeder van Smarten, zie mij aan, ik lijd...
11 Vestig die ogen niet op mij; hun blik
12 Ik walg nu van die dagen vol van zon,
13 Ik zal de Moire bij de handen vatten
14 Als voor mijn oog mijn dromen een voor een
15 Zo als een kind rijk-zijn niet anders kent
16 Ik ben een dichter en der Schoonheid zoon.
17 Een koud vermoeden rilt mij door het brein:
18 Als een akteur die zó zijn rol bemint
19 Wanneer ik tot u kom, dan lacht gij zacht,
20 Leg nu uw ziel, dat moede kind, ter rust.
21 Sinds ik u álles gaf, ál wat ik ben,
22 Mij dunkt, wanneer de mensen dit boek zien,
23 Als de gedachten van een gans geslacht
24 Toen ik de dingen zong, die ’k had aanschouwd
25 Lachjes en woorden, blikken en gebaar,
26 Ik weet, dat geen die later dit boek leest,
27 Zoals een gierigaard zijn lieven schat
28 Als een Ethiopisch vorst zijn gloênden stranden
29 Want dat weet niemand wat ik jaar aan jaar
30 Niet als de koopman, die zijn schatten heeft
31 Zeg niet dat ik een kind ben: kindren zijn
32 Zij sollen met hun katje en torsen ’t dier,
33 Wat zijt gij dom geweest, mijn ziel! Gij waart
34 Gelijk een vader zijn onwillig kind
35 Zo keer ik weer tot u, die me alles zijt,
36 Toen ik me ’t eerst uw liefde dagen zag,
37 Als een geleerd, middeneeuws alchimist
38 Hoe streeft mijn vers, zwaar met gezwollen zeil,
39 Als een gelovig man, – maar slecht ter taal,
40 Ik heb alleen de woorden, gij den geest,
41 De koopman zit op zijn kantoor en somt
42 Als een bedrieglijk gast in blinkend kleed
43 Zoals een vroom man in een heidens land
44 Of als een man, die enen schat bewaart,


Alfabetisch
Als de gedachten van een gans geslacht 23
Als een akteur die zó zijn rol bemint 18
Als een bedrieglijk gast in blinkend kleed 42
Als een Ethiopisch vorst zijn gloênden stranden 28
Als een geleerd, middeneeuws alchimist 37
Als een gelovig man, – maar slecht ter taal, 39
Als voor mijn oog mijn dromen een voor een 14
De koopman zit op zijn kantoor en somt 41
Een koud vermoeden rilt mij door het brein: 17
Gelijk een vader zijn onwillig kind 34
Hoe streeft mijn vers, zwaar met gezwollen zeil, 38
Ik ben een dichter en der Schoonheid zoon. 16
Ik had uw hart mij tot een huis gewijd: 3
Ik heb alleen de woorden, gij den geest, 40
Ik heb mijn hart ú tot een huis gewijd, 4
Ik walg nu van die dagen vol van zon, 12
Ik weet, dat geen die later dit boek leest, 26
Ik zal de Moire bij de handen vatten 13
Lachjes en woorden, blikken en gebaar, 25
Lamp mijner ziel, die me in ’t verborgen gloort, 5
Leg nu uw ziel, dat moede kind, ter rust. 20
Licht van mijn Liefde, dat nu donker werd, 2
Licht van mijn ziel! ik zag u steeds van ver, 1
Man van Smarte met de doornenkroon, 8
Men kàn geen vlammen als een gouden vloed 9
Mij dunkt, wanneer de mensen dit boek zien, 22
Mijn god is enkel gloed en donkerheid, 7
Moeder van Smarten, zie mij aan, ik lijd... 10
Niet als de koopman, die zijn schatten heeft 30
O gij, mijn lief, die nu door ’t lieven lijdt, 6
Of als een man, die enen schat bewaart, 44
Sinds ik u álles gaf, ál wat ik ben, 21
Toen ik de dingen zong, die ’k had aanschouwd 24
Toen ik me ’t eerst uw liefde dagen zag, 36
Vestig die ogen niet op mij; hun blik 11
Wanneer ik tot u kom, dan lacht gij zacht, 19
Want dat weet niemand wat ik jaar aan jaar 29
Wat zijt gij dom geweest, mijn ziel! Gij waart 33
Zeg niet dat ik een kind ben: kindren zijn 31
Zij sollen met hun katje en torsen ’t dier, 32
Zo als een kind rijk-zijn niet anders kent 15
Zo keer ik weer tot u, die me alles zijt, 35
Zoals een gierigaard zijn lieven schat 27
Zoals een vroom man in een heidens land 43






Sonnet 1
Sonnet 2
Sonnet 3
Sonnet 4
Sonnet 5
Sonnet 6
Sonnet 7
Sonnet 8
Sonnet 9
Sonnet 10
Sonnet 11
Sonnet 12
Sonnet 13
Sonnet 14
Sonnet 15
Sonnet 16
Sonnet 17
Sonnet 18
Sonnet 19
Sonnet 20
Sonnet 21
Sonnet 22
Sonnet 23
Sonnet 24
Sonnet 25
Sonnet 26
Sonnet 27
Sonnet 28
Sonnet 29
Sonnet 30
Sonnet 31
Sonnet 32
Sonnet 33
Sonnet 34
Sonnet 35
Sonnet 36
Sonnet 37
Sonnet 38
Sonnet 39
Sonnet 40
Sonnet 41
Sonnet 42
Sonnet 43
Sonnet 44

'Mephistopheles Epicureus'