Franks homepage
Nieuw op de site
Contact
Zoeken
English
Shakespeare:
Voorwoord
Bibliografie
Tekstverantwoording
Vertalingen
Bewerkingen
De sonnetvorm
Shakespeare-links
Vertalers:
Burgersdijk
Albert Verwey
J. Decroos
Moulijn-Haitsma Mulier
Jan Campert
Hugo Claus
Tijdgenoten:
Edmund Spenser
John Donne
Statistieken/Privacy
|
Sonnet X
Death, be not proud, though some have called thee
Mighty and dreadful, for thou art not so;
For those, whom thou think'st thou dost overthrow,
Die not, poor Death, nor yet canst thou kill me.
From rest and sleep, which but thy pictures be,
Much pleasure, then from thee much more must flow,
And soonest our best men with thee do go,
Rest of their bones, and soul's delivery.
Thou'rt slave to Fate, chance, kings, and desperate men,
And dost with poison, war, and sickness dwell,
And poppy, or charms can make us sleep as well,
And better than thy stroke; why swell'st thou then?
One short sleep past, we wake eternally,
And Death shall be no more; Death, thou shalt die.
DOOD wees niet trots, al schatten sommigen jouw brein
Ontzettend oppermachtig, jij bent niet wat zij zeggen,
Want zij, waarvan jij meent dat je ze hèbt, die sterven
Niet, o miezerige dood, en ook mij krijg je nooit klein.
Verschaffen rust en slaap, die evenbeelden van jou zijn,
Verkwikking en plezier, jij doet ons naar meer verlangen,
Waarmee jij ook de allerbesten van ons weet te vangen,
Getuige de knekelhuizen en al die opgedane zielenpijn.
Jij bent de slaaf van Noodlot, Toeval, Tirannie en zieke
Mensen, handelt in oorlog, moord en allerhande plagen,
Terwijl Eros en Bacchus ons nu juist overheerlijk laten
slapen en ontspannen, waarom dan zo op te scheppen,
Braller? - Wij zullen na die korte aardse slaap ontwaken
Dáar, waar jij dood, in nog geen eeuwigheid zal raken.
© vertaling: Theo van der Wacht, 2018
(Eerder gepubliceerd in Extaze 2015:2)
Een facsimile van de eerste uitgave van dit sonnet staat hier.
Andere vertalingen van dit sonnet:
Peter Verstegen
Jan Jonk
Theo van der Wacht
Theun de Vries
Victor van Vriesland
Fred van Enske
Jules Grandgagnage
Frank Despriet
SAPPHO TOT PHILAENIS
WAAR blijft het heilig vuur dat naar men zegt
het Vers aanstuurt? Is de betovering verslapt?
Een Poëzie die de Natuur nabootst, haar Wetten
Respecteert, maar faalt wanneer het jou betreft.
Doofden mijn tranen de oude Dichterlijke vonk,
waarom gaf mijn verlangen het dan nog niet op?
In mijn gedachten verkeer ik doorlopend met jou,
waarvan ik mij als dichter meteen bevrijden wil.
Alleen jouw beeld blijft in mij overeind, zij het
als droog stro van elke kant door vuur bedreigd.
Mijn vlam dus geblust; die van jou elders heen
gevlucht, en ik beroofd van Verbeelding, Kunst,
gevoel. Rest er mijn hinderlijk Geheugen dat mij
maar zelden rust gunt, de pijntjes eerlijk verdeelt.
Dat mij telkens opnieuw vertelt hoe geweldig jij
wel niet bent, op zijn minst de evenknie van de
Godin met wie ik jou vaak vergelijk - jij die nog
liefelijker bent dan zij. Ook om blinden mee te
laten delen in wat goden vermogen, vergelijk ik
Hen met jou. Want als wij de minste mens al zien
als een klein heelal, hoe moeten wij jou dan niet
waarderen, al behoor jij niet tot de natuur waaruit
Duiven, Sterren, Ceders en Leliën zijn ontstaan.
Maar kijk, je rechterhand, en -wang, en -oog, die
lijken precies op je andere hand en wang en oog.
Even blikt Phaon mij nu aan....maar niet zoals jij
dat onvergetelijk kon. Hier verbeelden geliefden
in hun idolatrie dat ik het ben die...Maar nee, dit
soort leed doet me verbleken, hoewel ik het acuut
bestrijd, dat hartzeer, om mijn uiterlijk niet te veel
te ruïneren en daardoor jouw liefde te verspelen.
Dolt er dan een onnozele knul met jou, oh, dan wint
Er hopelijk dat wederzijds gevoel van ons verlieven.
Zo'n dreigende mannenkin, harig en doornig als een
bramenbos, in onveranderlijk dagelijkse wederkeer.
Jouw lichaam staat voor een natuurlijk Paradijs,
waarin alle zaligheden liggen opgesloten, volmaakter
kan het niet. Waarom dan de wrede aanpak tolereren
van een ruwe onbehouwen man. Mannen laten sporen
achter van hun bronst, als dieven in de nacht wanneer
het sneeuwt. Van ons geminnekoos resten geen tekens
dan wat vissen in het water schrijven, of vogels trekken
in het zwerk. Tussen ons was het enkel en alleen maar
tederheid, in alles wat Natuur geeft, en Kunst aanvult.
Mijn beide lippen, ogen en heupen, verschillen niet of
Nauwelijks van de jouwe. Maar oh, hou op, wij lijken
zoveel op elkaar, waarom dan nu samen niet verkleefd,
Hier, hand tegen hand, mond op mond, fantasties, toch?
Waartoe dan nog zo'n lijf-aan-lijf-gevecht met onze
benen in elkaar verstrengeld? Jij als evenbeeld verwekt
zo'n wonderlijk lustgevoel, dat nu ik mijzelf betast, het
lijkt of ik jou aan het strelen ben, en uit diepe liefde voor
mijzelf telkens weer jouw handen kus, verzaligd jou en
mijzelf bedankend voor dit ongekend geluk, zo waar als
ik in mijn spiegelbeeld een kloon van jou ontwaar, maar
helaas als ik dit zoenen wil, vertroebelen tranen mijn kijk
op dat wonder van zonet. O, genees me van deze vreemde
goddelijke waan, jij, mijn wederhelft, mijn alles en nog
zoveel meer. Opdat nu het scharlakenrood van jouw echte
wangen hier zal vlammen, waar ze 's nachts het wit van de
melkweg zullen evenaren, en jouw ongewone schoonheid,
de afgunst van elke vrouw zal wekken, in elke man, Lust,
en weet jij zowel bekering als afkeer op afstand te zetten,
hetgeen, bij jouw nadering, zich ook aan mij zal voltrekken.
Vertaling van Sappho to Philænis.
© vertaling: Theo van der Wacht, 2018
(Eerder gepubliceerd in Extaze 2015:2)
|
Vertalingen online
Vertalingen in druk
Huygens' vertalingen
John Donne
|