Franks homepage
Nieuw op de site
Contact
Zoeken
English

portret P.C. Boutens


Shakespeare:
Voorwoord
Bibliografie
Tekstverantwoording
Vertalingen
Bewerkingen
A Lover's Complaint
De sonnetvorm
Shakespeare-links

Vertalers:
Burgersdijk
Albert Verwey
J. Decroos
Boutens
Moulijn-Haitsma Mulier
Jan Campert
Hugo Claus


Tijdgenoten:
Edmund Spenser
John Donne


Statistieken/Privacy

Dertiende sonnet

O dat ge uzelf waart! maar gij zijt dat niet
Langer, melief, dan gij hier zelf verblijft
’t Is zaak dat ge in dit dreigend eind voorziet,
Uw lieflijk aanschijn aan een aêr beschrijft.
Zoo zou die schoonheid die in pacht gij houdt,
Nooit afloop vinden; na uw eigen dood
Gij dan opnieuw uzelf weêr wezen zoudt,
Als lieflijk kroost uw lieflijke’ aanblik bood.
Wie duldt zoo schoone huizing in verval,
Die eerplichts trouw bestier in stand kon houden,
Voor stormsche vlagen van den winter pal,
En ’t holle woeden van doods eeuwge koude?
   Enkel doorbrengers! Dierste, gij bezat,
   Bedenk, een vader: gun uw zoon dien schat.

Uit: P.C. Boutens, Verzamelde Lyriek, deel II, 1922-1943, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1968.



Aantekeningen:


r. 4 aêr = ander (nee, echt!).
r. 9 huizing = behuizing, huis.
r. 10 bestier = bestuur.
r. 11 pal = onverzettelijk, bescherming biedend.
r. 13 doorbrengers = verkwisters.
dierste = dierbaarste, liefste


Engelse tekst
   + nieuwe vertaling

oude spelling

Andere vertalingen:
Burgersdijk
Verwey
Decroos
Jonk
Verstegen
Van der Krogt
Van Oyen
Grandgagnage

Digitaal boek

Sonnet 1
Sonnet 2
Sonnet 3
Sonnet 4
Sonnet 5
Sonnet 6
Sonnet 7
Sonnet 8
Sonnet 9
Sonnet 10
Sonnet 11
Sonnet 12
Sonnet 13
Sonnet 14
Sonnet 15
Sonnet 16
Sonnet 17
Sonnet 18
Sonnet 19
Sonnet 20
Sonnet 21
Sonnet 22
Sonnet 23
Sonnet 24
Sonnet 25
Sonnet 26
Sonnet 27
Sonnet 28
Sonnet 29
Sonnet 30
Sonnet 31
Sonnet 32
Sonnet 33
Sonnet 34
Sonnet 35
Sonnet 52
Sonnet 95
Sonnet 109