De sonnetten van Shakespeare |
||
Franks homepage Nieuw op de site Contact Zoeken Shakespeare: Voorwoord Bibliografie Tekstverantwoording Vertalingen Bewerkingen A Lover's Complaint De sonnetvorm Shakespeare-links Vertalers: Burgersdijk Albert Verwey J. Decroos Boutens Moulijn-Haitsma Mulier Jan Campert Hugo Claus Tijdgenoten: Edmund Spenser John Donne Statistieken/Privacy |
81
Or I shall live your Epitaph to make,
Of ik het ben die straks jouw grafschrift schrijft, vertaling: Frank Lekens, 2007
Kan goed dat ik je grafschrift ooit zal schrijven, vertaling: Erik Honders, 2007
Of ik heb straks je grafschrift zelf geschreven, vertaling: Willem van der Vegt, 2008 Nieuwe vertalingen zijn altijd welkom! Als je zelf ook een vertaling hebt die je hier wel geplaatst of gelinkt wilt zien, mail me dan.
Commentaar'Of ik blijf gewoon lang genoeg leven om jouw grafschrift te schrijven.' Zo lijkt dit sonnet te beginnen. Gezellige binnenkomer. En een merkwaardig begin voor een liefdesgedicht. Als dit al een liefdesgedicht is.In de eerste regel lijk je midden in een geanimeerd gesprek te vallen. Reageert het gedicht ergens op? Dat gebeurt in Shakespeares sonnetten wel vaker, dat twee gedichten op elkaar reageren. Dit gedicht begint met 'Of zal ik...' Sonnet 74 begint met 'maar'. 74 is een directe reactie op het voorgaande gedicht. Dat eindigde met de verzuchting: 'Jij ziet dat ik oud en bijna dood ben, en daarom ga je nog meer van me houden, omdat je weet dat je me straks moet missen.' 74 vervolgt: 'Maar treur niet als de dood mij straks komt halen.' Maar van een direct verband met de omringende gedichten lijkt in 81 geen sprake. De sonnetten 71-74 vormen een minireeks waarin de dichter mijmert over zijn eigen dood. 81 lijkt alleen te staan in een ándere minicyclus, over rivaliteit: de jonge vriend (c.q. beschermheer, c.q. geliefde) die in de sonnetten bezongen en toegesproken wordt, blijkt ineens ook aandacht te krijgen van andere dichters. De sonnetten 78-86 zijn de weerslag van de gevoelens die dat oproept. Maar in sonnet 81 wordt helemaal niet naar de rivalen verwezen. Wat doet het dan op deze plaats? Sluit het eigenlijk niet beter aan bij de minireeks 71-74? Want ook 81 gaat over de dood van de dichter. Het is eigenlijk een pendant van sonnet 74. In 74 is de bewering: 'Treur niet als ik straks dood ben. Ik leef voort in mijn gedichten, die heb jij dan nog als herinnering aan mij.' (De gedichten als vakantiefoto's...) Ook 81 gaat over voortleven in de gedichten. De eerste regel is bedrieglijk, ik heb hem verkeerd gelezen: er staat niet wat er staat als je – verbaasd over de kille toon – van schrik even je adem inhoudt en na de eerste regel stopt met lezen. De regel maakt deel uitvan een of/of-constructie die doorloopt in de rest van het kwatrijn. In modern Engels zou je de zin beginnen met 'whether' in plaats van 'or'. In parafrase staat er dit: 'Of ik jou nu overleef en straks je grafschrift moet schrijven, of jij juist langer leeft dan ik, het maakt niet uit: de herinnering aan jou kan niet meer worden weggevaagd (van de aarde, of uit deze gedichten – 'hence' kan op allebei slaan). Dat is dus hetzelfde wat sonnet 74 beweert, maar dan anders: niet de dichter zelf, maar de vriend wordt vereeuwigd in het vers. Dat is een basisthema dat al vanaf sonnet 15 een belangrijke rol speelt in de reeks. Voor het eerst wordt het nu ook direct verbonden met de dood van de dichter zelf. Verkeerde een eerder sonnet met dit thema nog in lentesferen (sonnet 18), nu zitten we al ver in de herfst: That time of year thou mayst in me behold, Eén verklaring kan zijn dat het thema wel, maar de toon van dit sonnet niet aansluit bij 71-74: daar is de toon elegisch, melancholiek, herfstachtig. De toon van 81 zou ik eerder karakteriseren als bitter, kil en winters. Ik kom daar straks op terug. Een andere verklaring biedt Duncan-Jones in haar editie van de sonnetten. Duncan-Jones heeft een scherp oog voor numerologische verbanden. Ze wijst erop dat de getallen 70 en 80 traditioneel worden geassocieerd met extreme ouderdom, en noemt het daarom vanzelfsprekend dat de dichter juist in 71 en 81 nadenkt over zijn eigen dood. Dat kan dus ook een reden zijn waarom dit sonnet 81 is geworden, en niet sonnet 75. Een andere verklaring, die ik overigens nog nergens vermeld heb gezien, begint ook met een spelletje met getallen: sonnet 81 is volgens mij een pendant van sonnet 18. De overeenkomsten beginnen met oppervlakkige aspecten zoals de echo van 'shall I compare' in 'or I shall...' De eerste regel kun je zien als een sarcastische reactie op het eerdere sonnet. 'Zal ik je vergelijken met een zomerdag? Of nee, ik zal straks je grafschrift schrijven.' Dit is natuurlijk een vluchtig verband: het is gebaseerd op de 'foute' lezing van de eerste regel waarmee ik dit essay begon. Maar fout of niet, ook een lezing die je meteen weer verwerpt kan toch meespelen in je leeservaring. De link wordt bovendien versterkt doordat de parallelie van de slotregels van 18 (So long... So long...) een echo vinden in de parallelconstructie in de beginregels van 81 (Or... Or...). Nog een andere echo: 'breathe'. In sonnet 18 is 'so long as men can breathe' een aparte manier om te zeggen 'zolang er mensen leven'. Een omslachtige en ongebruikelijke formulering, die in de sonnetten verder alleen voorkomt in sonnet 38 – en hier, in 81, waar een woord voor adem of ademhalen driemaal wordt herhaald. Dat is op het obsessieve af, ook al omdat het begint met het merkwaardige neologisme 'breathers' – in het Engels net zo'n ongebruikelijk woord als 'ademhalers' in het Nederlands.3 Als deze overeenkomsten al te dunnetjes lijken, moet je bedenken dat 18 en 81 ook hetzelfde thema hebben. Allebei zeggen ze: wat er ook gebeurt, jij blijft voor eeuwig voortleven in deze gedichten. Maar naast overeenkomsten zijn er ook verschillen. Zo ontbreekt in 81 elk verwijzing naar organisch leven en de cyclus der natuur, wat in 18 juist dé centrale metafoor is. Dat geeft aan 18 iets hoopvols, een belofte van groei en wedergeboorte. In 81 is de sfeer veel somberder, en de woordkeus duisterder. In 18 zal de vriend 'grow to time', in 81 'lie entombed in men's eyes'. Ofwel: in het lentegedicht 18 wordt de geliefde in de potgrond van de poëzie gepoot, om daar in de toekomst telkens weer op te bloeien als hij wordt gelezen. In wintersonnet 81 wordt de vriend gebalsemd en bijgezet in het mausoleum. Verder is in 18 geen hyperbool te sterk om de mooie eigenschappen van de geliefde te roemen. In 81 worden aan zijn kwaliteiten geen woorden vuil gemaakt – de enige 'virtue' in het gedicht behoort toe aan 'my Pen'! 81 bevat ook een stortvloed aan woorden die te maken hebben met de dood en het graf. Na het krachtig negatieve beginakkoord van de eerste twee regels (Epitaph, rotten) krijgt de lezer een bak vol naargeestigheid over zich uitgestort: death, grave, gone, die, earth, common grave, entombed, lie, not created, dead. Zelfs 'rehearse' ga je dan lezen als 're-hearse'. Allemaal uitmondend in het gelaagde 'still' in regel 13: dat niet alleen 'voor altijd', 'nog steeds' en 'toch, niettemin' betekent, maar bovendien ook 'geluidloos' en zelfs 'dood(s)' ('still' zoals in 'stillborn'). Die nadruk op het graf en de eerder genoemde fixatie op ademhalen geven het gedicht iets claustrofobisch en verstikkends. Dat wordt ook weerspiegelt in formele aspecten. Zo zie ik weinig ontwikkeling in de gedachtegang. De kerngedachte van het sonnet wordt in het eerste kwatrijn uiteengezet, en vervolgens niet zozeer uitgewerkt als telkens weer herhaald. Tien regels verder zijn we geen stap gevorderd: het hele sonnet is een herhaling van zetten. Van een duidelijke 'chute' is binnen dit sonnet volgens mij geen sprake. Dat wordt nog versterkt doordat het hele sonnet één lange, zin is, die zonder onderbreking doorjakkert. Ik merkte al op dat het begin een verwarrende constructie heeft, waardoor je de eerste regel aanvankelijk 'verkeerd' leest. Bij regel 2 of 3 moet je even terug om de voorgaande regels met terugwerkende kracht anders te interpreteren. Dat zet een proces in gang waarin van bijna elke regel telkens weer onduidelijk is waar hij nu bij hoort. Dat gaat zelfs over de grenzen van de traditionele strofe-indeling heen: hoort regel 4 nu bij regel 3, of bij regel 5? Hoort regel 8 bij regel 7, of eerder bij regel 9? De eerste optie is de meest logische, maar de tweede is telkens óók een mogelijke lezing. En al verandert dat uiteindelijk niets aan de strekking van de tekst, het creëert wel een sfeer van verwarring en jachtigheid, van onzekerheid en onrust.4 Dat komt misschien doordat in 81 het voortleven van de vriend expliciet wordt verbonden met de dood van de dichter zelf. Maar ik denk niet dat doodsangst de primaire drijfveer in dit gedicht is. De doodsangst die tot uiting komt in de obsessie met graven en verstikking is slechts het symptoom van iets anders. Laat ik een eerder genoemde tegenstelling nog weer eens omkeren. Ik zei eerder dat 81 het tegengestelde beweert van sonnet 74. Is dat eigenlijk wel zo? Beweert 81 bij nader inzien niet juist hetzelfde als 74? In sonnet 18 vlakte de dichter zichzelf nog helemaal uit. Na 'shall I' komt hij niet meer expliciet in de tekst voor. Toch sluimert er een stille paradox in: de dichter zegt dat zijn geliefde in het gedicht zal voortleven, maar dat betekent toch automatisch dat de dichter daarin zelf ook voortleeft. Die paradox blijft in sonnet 18 impliciet. In 81 klopt de dichter zich nadrukkelijk op de borst, op op twee tegengestelde manieren. Methode 1: overdreven bescheidenheid. Hij cijfert zichzelf op zo'n extreme manier weg dat het opvalt en verdacht wordt: de vriend krijgt een Epitaph , de dichter rot weg onder de grond. De vriend wordt vereeuwigd, de dichter 'to all the world must die'. Methode 2: applaus voor jezelf. Aan het eind pocht hij dan ook expliciet op 'the virtue of my Pen'. Zo onderstreept hij de paradox van zijn bewering dat de vriend in dit gedicht onsterfelijk wordt, en de dichter juist vergeten raakt. Een vergelijkbaar effect zie je in de wrange regel 5, 'Your name from hence immortal life shall have.' Als er nou iets is wat Shakespeare in deze sonnetten niet doet, dan is het wel het vereeuwigen van de naam van een geliefde. Dante heeft zijn Beatrice, Petrarca zijn Laura – Shakespeare heeft slechts de 'jonge vriend' (over wiens identiteit al eeuwenlang druk maar vruchteloos wordt gespeculeerd). Ook de 'Dark Lady' van latere sonnetten blijft naamloos – terwijl de dichter in sonnet 136 wel plompverloren schrijft dat 'my name is Will'. Uiteindelijk is dus die vreemde indruk, gebaseerd op een voorlopige, 'foute' lezing van de eerste regel, toch juist: dit is maar een vreemd liefdesgedicht, dat neurotisch om zijn eigen morbide obsessies heencirkelt, in een mengeling van doodsangst en bitterheid. Een gedicht dat de geliefde zegt te willen behoeden voor de dood, maar dat hem onbewust juist het graf in lijkt te wensen – en hem een nabestaan belooft waarin lezers hem telkens opnieuw in het graf zullen leggen (re-hearse). Waar komen die onrust, die doodsangst en doodswens vandaan? Dat brengt me bij mijn laatste mogelijke verklaring voor de plaats van dit sonnet binnen de reeks. Waarom staat 81 midden in een serie sonnetten over een rivaal, waar het eigenlijk niet in thuishoort? Antwoord: het hoort er wél in thuis. In dit gedicht wordt weliswaar niet naar de rivaal verwezen, maar het is wel die ongenoemde rivaal die de onrust veroorzaakt. De plotse concurrentie leidt tot onzekerheid bij de dichter. Hij wordt heen en weer geslingerd tussen minachting voor de andere dichters (82, 83), en vrees en bewondering voor 'the proud full sail of his great verse', het superieure werk van één specifieke 'better spirit' (86 en 80). En dat compenseert hij door nog eens te hameren op zijn eigen verdiensten (de 'virtue of my Pen'5), en tussen de regels door zijn geliefde het graf in te wensen. Zo gaat regel 3 een beetje klinken als 'lekker puh': graag of niet, in mijn gedichten ben je nu voorgoed vastgelegd. Dit waren een hoop woorden om uiteindelijk gewoon weer uit te komen bij het begin: dit is een naar gedicht, waarin niet veel wordt beweerd, maar al zwijgend wel veel wordt gezegd. Het is niet het mooiste gedicht uit de reeks. Maar onderhuids is het volgens mij wel een van de meest getroebleerde. Amsterdam, 17 april 2007 Noten: 1 Regel 3 herinnert aan regel 3 van sonnet 18: 'Rough winds do shake the darling buds of May'. Naarmate de cyclus vordert, gaan eerder gebruikte beelden en bewoordingen steeds vaker meeklinken in nieuwe sonnetten. (Terug.) 2 De sonnetten 75-77 hebben geen heel duidelijk thematisch of motivisch verband met elkaar of de omringende sonnetten. (Terug.) 3 Het was niet moeilijk geweest om dit merkwaardige neologisme te omzeilen, bijvoorbeeld met 'When all who breathe now in this world are dead'. Wilde Shakespeare misschien een toespeling maken op 'breeders' (zij die zich voortplanten)? Burrow heeft het in zijn commentaar op regel 14 over de 'revitalizing power of the verse', dat blijft leven op de ademtocht van toekomstige lezers. Revitalizing lijkt me wat te veel gezegd, gezien de morbide obsessie met de dood en het graf in dit gedicht. (Terug.) 4 Ik smokkel een beetje in de Engelse tekst. Na regel 4 staat in de originele tekst een punt, en verder alleen nog komma's. In de meeste moderne edities wordt aan het eind van regel 8 en 12 een zwaarder leesteken gezet, zodat de sonnetstructuur van drie kwatrijnen beter uitkomt. Maar volgens mij is hier inhoudelijk niet echt sprake van een heldere sonnetopbouw met duidelijke volta. Het lijkt me daarom onjuist om de interpunctie op die manier aan te passen. Het kan wel eens de bedoeling van de dichter zijn dat je juist dóórleest. Daarom heb ik in de tekst hierboven de (eigenlijk onverantwoorde) stap gezet om zelfs de punt in regel 4 te vervangen door een komma. Om de emendatiedrang van de meeste moderne edities te compenseren, zullen we maar zeggen. Als zij immers de komma's in regel 8 en 12 zomaar vervangen door puntkomma's, waarom zou ik dan niet een keer het omgekeerde mogen doen? Klik hier voor de tekst van de oorspronkelijke uitgave. (Terug.) 5 Lezers die teleurgesteld zijn dat er in dit gedicht geen seks voorkomt, kan ik geruststellen. Aan 'the virtue of my Pen' en 'even in the mouths of men' valt vast wel een seksuele draai te geven. Leef uzelf uit. (Terug.) |
oude spelling Andere vertalingen: Burgersdijk Verwey Decroos Moulijn-Haitsma Mulier Decorte Grandgagnage Jonk Van der Krogt Sonneveld Verstegen Spinvis Sonnet 1 Sonnet 2 Sonnet 3 Sonnet 4 Sonnet 5 Sonnet 6 Sonnet 7 Sonnet 8 Sonnet 9 Sonnet 10 Sonnet 11 Sonnet 12 Sonnet 13 Sonnet 14 Sonnet 15 Sonnet 16 Sonnet 17 Sonnet 18 Sonnet 19 Sonnet 20 Sonnet 21 Sonnet 22 Sonnet 23 Sonnet 24 Sonnet 25 Sonnet 26 Sonnet 27 Sonnet 28 Sonnet 29 Sonnet 30 Sonnet 31 Sonnet 32 Sonnet 33 Sonnet 34 Sonnet 35 Sonnet 36 Sonnet 37 Sonnet 38 Sonnet 39 Sonnet 40 Sonnet 41 Sonnet 42 Sonnet 43 Sonnet 44 Sonnet 45 Sonnet 46 Sonnet 47 Sonnet 48 Sonnet 49 Sonnet 50 Sonnet 51 Sonnet 52 Sonnet 53 Sonnet 54 Sonnet 55 Sonnet 56 sonnet 57 Sonnet 58 Sonnet 59 Sonnet 60 Sonnet 61 Sonnet 62 Sonnet 63 Sonnet 64 Sonnet 65 Sonnet 66 Sonnet 67 Sonnet 68 Sonnet 69 Sonnet 70 Sonnet 71 Sonnet 72 Sonnet 73 Sonnet 74 Sonnet 75 Sonnet 76 Sonnet 77 Sonnet 78 Sonnet 79 Sonnet 80 sonnet 81 Sonnet 82 Sonnet 83 Sonnet 84 Sonnet 85 Sonnet 86 Sonnet 87 Sonnet 88 Sonnet 89 Sonnet 90 Sonnet 91 Sonnet 92 Sonnet 93 Sonnet 94 Sonnet 95 Sonnet 96 Sonnet 97 Sonnet 98 Sonnet 99 Sonnet 100 Sonnet 101 Sonnet 102 Sonnet 103 Sonnet 104 Sonnet 105 Sonnet 106 Sonnet 107 Sonnet 108 Sonnet 109 Sonnet 110 Sonnet 111 Sonnet 112 Sonnet 113 Sonnet 114 Sonnet 115 Sonnet 116 Sonnet 117 Sonnet 118 Sonnet 119 Sonnet 120 Sonnet 121 Sonnet 122 Sonnet 123 Sonnet 124 Sonnet 125 Sonnet 126 Sonnet 127 Sonnet 128 Sonnet 129 Sonnet 130 Sonnet 131 Sonnet 132 Sonnet 133 Sonnet 134 Sonnet 135 Sonnet 136 Sonnet 137 Sonnet 138 Sonnet 139 Sonnet 140 Sonnet 141 Sonnet 142 Sonnet 143 Sonnet 144 Sonnet 145 Sonnet 146 Sonnet 147 sonnet 148 Sonnet 149 Sonnet 150 Sonnet 151 Sonnet 152 Sonnet 153 Sonnet 154 |
© Auteursrechten worden uitdrukkelijk voorbehouden. Citeren mag, mits met bronvermelding, maar voor alle andere vormen van commercieel en niet-commercieel hergebruik dient schriftelijk toestemming te worden gevraagd aan de betreffende auteur(s).
|