Franks homepage
Nieuw op de site
Contact
Zoeken

de 'Droeshout-gravure' van Shakespeare

Shakespeare:
Voorwoord
Bibliografie
Tekstverantwoording
Vertalingen
Bewerkingen
A Lover's Complaint
De sonnetvorm
Shakespeare-links

Vertalers:
Burgersdijk
Albert Verwey
J. Decroos
Boutens
Moulijn-Haitsma Mulier
Jan Campert
Hugo Claus


Tijdgenoten:
Edmund Spenser
John Donne


Statistieken/Privacy

81

Or I shall live your Epitaph to make,
Or you survive when I in earth am rotten,
From hence your memory death cannot take,
Although in me each part will be forgotten,
Your name from hence immortal life shall have,
Though I (once gone) to all the world must die,
The earth can yield me but a common grave,
When you entombed in men's eyes shall lie,
Your monument shall be my gentle verse,
Which eyes not yet created shall o'er-read,
And tongues to be, your being shall rehearse,
When all the breathers of this world are dead,
   You still shall live (such virtue hath my Pen)
   Where breath most breathes, even in the mouths of men.

Of ik het ben die straks jouw grafschrift schrijft,
Of jij nog leeft als ik al ben vergaan –
Jouw nagedachtenis is wat beklijft;
Niemand herinnert zich straks mijn bestaan.
Jouw naam heeft vanaf nu het eeuwig leven,
Aan mij wordt geen herinnering bewaard;
Een roemloos graf is wat men mij zal geven,
Jij ligt in lezersogen opgebaard.
Mijn poëzie dient jou tot monument,
Zodat men zich aan jou kan blijven laven
En jij nog leesvoer en gespreksstof bent
Als al wie nu leeft dood is en begraven.
   Zo mooi heb ik steeds over jou gedicht
   Dat jij voortaan op ieders lippen ligt.


Kan goed dat ik je grafschrift ooit zal schrijven,
Kan ook dat jij nog leeft als ik verteer:
Maakt niets. De Dood zal nooit jóuw beeld verdrijven,
Al denkt aan wat míj vormt straks niemand meer;
Jóuw naam krijgt hier en nu onsterflijkheid,
Van mij blijft minder over: een skelet,
Een roemloos graf en dan vergetelheid,
Waar jij pál in het oog wordt bijgezet:
Mijn minnedicht – jouw monument – krijgt dan
Vers vorm in ogen die nog niet bestaan;
Een nieuwe tong prijst jou, het hart ervan,
Als wat nu ademhaalt is heengegaan;
   Mijn pen zal jouw bestaan tijdloosheid geven,
   Waar jij in mond en adem voort zal leven.


Of ik heb straks je grafschrift zelf geschreven,
Of jij leeft door als ik al ben vergaan.
Weet: jouw herinnering zal blijven leven,
Terwijl van mij geen stofje blijft bestaan.
Jouw naam zal de onsterflijkheid verwerven,
De wereld heeft mijn dood geaccepteerd.
Ik krijg een simpel graf als ik zal sterven,
Jij rust in mensenogen, wordt vereerd.
Jouw monument: wat ik in liefde dichtte,
Dat ook voor latere ogen waarde heeft,
Voor stemmen die zich op jouw wezen richten,
Ook als wie nu nog ademt niet meer leeft.
   Maar jij leeft door, mijn pen is sterk gebleken,
   Waar adem lucht geeft, blijft men van je spreken.


Nieuwe vertalingen zijn altijd welkom! Als je zelf ook een vertaling hebt die je hier wel geplaatst of gelinkt wilt zien, mail me dan.
Voor een Engelstalig commentaar op dit gedicht klik hier.

Commentaar

'Of ik blijf gewoon lang genoeg leven om jouw grafschrift te schrijven.' Zo lijkt dit sonnet te beginnen. Gezellige binnenkomer. En een merkwaardig begin voor een liefdesgedicht. Als dit al een liefdesgedicht is.

In de eerste regel lijk je midden in een geanimeerd gesprek te vallen. Reageert het gedicht ergens op? Dat gebeurt in Shakespeares sonnetten wel vaker, dat twee gedichten op elkaar reageren. Dit gedicht begint met 'Of zal ik...' Sonnet 74 begint met 'maar'. 74 is een directe reactie op het voorgaande gedicht. Dat eindigde met de verzuchting: 'Jij ziet dat ik oud en bijna dood ben, en daarom ga je nog meer van me houden, omdat je weet dat je me straks moet missen.' 74 vervolgt: 'Maar treur niet als de dood mij straks komt halen.'

Maar van een direct verband met de omringende gedichten lijkt in 81 geen sprake. De sonnetten 71-74 vormen een minireeks waarin de dichter mijmert over zijn eigen dood. 81 lijkt alleen te staan in een ándere minicyclus, over rivaliteit: de jonge vriend (c.q. beschermheer, c.q. geliefde) die in de sonnetten bezongen en toegesproken wordt, blijkt ineens ook aandacht te krijgen van andere dichters. De sonnetten 78-86 zijn de weerslag van de gevoelens die dat oproept.

Maar in sonnet 81 wordt helemaal niet naar de rivalen verwezen. Wat doet het dan op deze plaats? Sluit het eigenlijk niet beter aan bij de minireeks 71-74? Want ook 81 gaat over de dood van de dichter. Het is eigenlijk een pendant van sonnet 74. In 74 is de bewering: 'Treur niet als ik straks dood ben. Ik leef voort in mijn gedichten, die heb jij dan nog als herinnering aan mij.' (De gedichten als vakantiefoto's...) Ook 81 gaat over voortleven in de gedichten. De eerste regel is bedrieglijk, ik heb hem verkeerd gelezen: er staat niet wat er staat als je – verbaasd over de kille toon – van schrik even je adem inhoudt en na de eerste regel stopt met lezen. De regel maakt deel uitvan een of/of-constructie die doorloopt in de rest van het kwatrijn. In modern Engels zou je de zin beginnen met 'whether' in plaats van 'or'. In parafrase staat er dit: 'Of ik jou nu overleef en straks je grafschrift moet schrijven, of jij juist langer leeft dan ik, het maakt niet uit: de herinnering aan jou kan niet meer worden weggevaagd (van de aarde, of uit deze gedichten – 'hence' kan op allebei slaan).

Dat is dus hetzelfde wat sonnet 74 beweert, maar dan anders: niet de dichter zelf, maar de vriend wordt vereeuwigd in het vers. Dat is een basisthema dat al vanaf sonnet 15 een belangrijke rol speelt in de reeks. Voor het eerst wordt het nu ook direct verbonden met de dood van de dichter zelf. Verkeerde een eerder sonnet met dit thema nog in lentesferen (sonnet 18), nu zitten we al ver in de herfst:

That time of year thou mayst in me behold,
When yellow leaves, or none, or few, do hang
Upon those boughs which shake against the cold,
(sonnet 73)1

Sonnet 81 lijkt dus beter op zijn plaats in de minicyclus 71-74. Het had sonnet 75 moeten zijn!2 Waarom is dat dan niet zo?

Eén verklaring kan zijn dat het thema wel, maar de toon van dit sonnet niet aansluit bij 71-74: daar is de toon elegisch, melancholiek, herfstachtig. De toon van 81 zou ik eerder karakteriseren als bitter, kil en winters. Ik kom daar straks op terug.

Een andere verklaring biedt Duncan-Jones in haar editie van de sonnetten. Duncan-Jones heeft een scherp oog voor numerologische verbanden. Ze wijst erop dat de getallen 70 en 80 traditioneel worden geassocieerd met extreme ouderdom, en noemt het daarom vanzelfsprekend dat de dichter juist in 71 en 81 nadenkt over zijn eigen dood. Dat kan dus ook een reden zijn waarom dit sonnet 81 is geworden, en niet sonnet 75.

Een andere verklaring, die ik overigens nog nergens vermeld heb gezien, begint ook met een spelletje met getallen: sonnet 81 is volgens mij een pendant van sonnet 18.

De overeenkomsten beginnen met oppervlakkige aspecten zoals de echo van 'shall I compare' in 'or I shall...' De eerste regel kun je zien als een sarcastische reactie op het eerdere sonnet. 'Zal ik je vergelijken met een zomerdag? Of nee, ik zal straks je grafschrift schrijven.' Dit is natuurlijk een vluchtig verband: het is gebaseerd op de 'foute' lezing van de eerste regel waarmee ik dit essay begon. Maar fout of niet, ook een lezing die je meteen weer verwerpt kan toch meespelen in je leeservaring. De link wordt bovendien versterkt doordat de parallelie van de slotregels van 18 (So long... So long...) een echo vinden in de parallelconstructie in de beginregels van 81 (Or... Or...).

Nog een andere echo: 'breathe'. In sonnet 18 is 'so long as men can breathe' een aparte manier om te zeggen 'zolang er mensen leven'. Een omslachtige en ongebruikelijke formulering, die in de sonnetten verder alleen voorkomt in sonnet 38 – en hier, in 81, waar een woord voor adem of ademhalen driemaal wordt herhaald. Dat is op het obsessieve af, ook al omdat het begint met het merkwaardige neologisme 'breathers' – in het Engels net zo'n ongebruikelijk woord als 'ademhalers' in het Nederlands.3

Als deze overeenkomsten al te dunnetjes lijken, moet je bedenken dat 18 en 81 ook hetzelfde thema hebben. Allebei zeggen ze: wat er ook gebeurt, jij blijft voor eeuwig voortleven in deze gedichten.

Maar naast overeenkomsten zijn er ook verschillen. Zo ontbreekt in 81 elk verwijzing naar organisch leven en de cyclus der natuur, wat in 18 juist dé centrale metafoor is. Dat geeft aan 18 iets hoopvols, een belofte van groei en wedergeboorte. In 81 is de sfeer veel somberder, en de woordkeus duisterder. In 18 zal de vriend 'grow to time', in 81 'lie entombed in men's eyes'. Ofwel: in het lentegedicht 18 wordt de geliefde in de potgrond van de poëzie gepoot, om daar in de toekomst telkens weer op te bloeien als hij wordt gelezen. In wintersonnet 81 wordt de vriend gebalsemd en bijgezet in het mausoleum.

Verder is in 18 geen hyperbool te sterk om de mooie eigenschappen van de geliefde te roemen. In 81 worden aan zijn kwaliteiten geen woorden vuil gemaakt – de enige 'virtue' in het gedicht behoort toe aan 'my Pen'!

81 bevat ook een stortvloed aan woorden die te maken hebben met de dood en het graf. Na het krachtig negatieve beginakkoord van de eerste twee regels (Epitaph, rotten) krijgt de lezer een bak vol naargeestigheid over zich uitgestort: death, grave, gone, die, earth, common grave, entombed, lie, not created, dead. Zelfs 'rehearse' ga je dan lezen als 're-hearse'. Allemaal uitmondend in het gelaagde 'still' in regel 13: dat niet alleen 'voor altijd', 'nog steeds' en 'toch, niettemin' betekent, maar bovendien ook 'geluidloos' en zelfs 'dood(s)' ('still' zoals in 'stillborn').

Die nadruk op het graf en de eerder genoemde fixatie op ademhalen geven het gedicht iets claustrofobisch en verstikkends. Dat wordt ook weerspiegelt in formele aspecten. Zo zie ik weinig ontwikkeling in de gedachtegang. De kerngedachte van het sonnet wordt in het eerste kwatrijn uiteengezet, en vervolgens niet zozeer uitgewerkt als telkens weer herhaald. Tien regels verder zijn we geen stap gevorderd: het hele sonnet is een herhaling van zetten. Van een duidelijke 'chute' is binnen dit sonnet volgens mij geen sprake.

Dat wordt nog versterkt doordat het hele sonnet één lange, zin is, die zonder onderbreking doorjakkert. Ik merkte al op dat het begin een verwarrende constructie heeft, waardoor je de eerste regel aanvankelijk 'verkeerd' leest. Bij regel 2 of 3 moet je even terug om de voorgaande regels met terugwerkende kracht anders te interpreteren. Dat zet een proces in gang waarin van bijna elke regel telkens weer onduidelijk is waar hij nu bij hoort. Dat gaat zelfs over de grenzen van de traditionele strofe-indeling heen: hoort regel 4 nu bij regel 3, of bij regel 5? Hoort regel 8 bij regel 7, of eerder bij regel 9? De eerste optie is de meest logische, maar de tweede is telkens óók een mogelijke lezing. En al verandert dat uiteindelijk niets aan de strekking van de tekst, het creëert wel een sfeer van verwarring en jachtigheid, van onzekerheid en onrust.4

Dat komt misschien doordat in 81 het voortleven van de vriend expliciet wordt verbonden met de dood van de dichter zelf. Maar ik denk niet dat doodsangst de primaire drijfveer in dit gedicht is. De doodsangst die tot uiting komt in de obsessie met graven en verstikking is slechts het symptoom van iets anders.

Laat ik een eerder genoemde tegenstelling nog weer eens omkeren. Ik zei eerder dat 81 het tegengestelde beweert van sonnet 74. Is dat eigenlijk wel zo? Beweert 81 bij nader inzien niet juist hetzelfde als 74?

In sonnet 18 vlakte de dichter zichzelf nog helemaal uit. Na 'shall I' komt hij niet meer expliciet in de tekst voor. Toch sluimert er een stille paradox in: de dichter zegt dat zijn geliefde in het gedicht zal voortleven, maar dat betekent toch automatisch dat de dichter daarin zelf ook voortleeft. Die paradox blijft in sonnet 18 impliciet.

In 81 klopt de dichter zich nadrukkelijk op de borst, op op twee tegengestelde manieren. Methode 1: overdreven bescheidenheid. Hij cijfert zichzelf op zo'n extreme manier weg dat het opvalt en verdacht wordt: de vriend krijgt een Epitaph , de dichter rot weg onder de grond. De vriend wordt vereeuwigd, de dichter 'to all the world must die'. Methode 2: applaus voor jezelf. Aan het eind pocht hij dan ook expliciet op 'the virtue of my Pen'. Zo onderstreept hij de paradox van zijn bewering dat de vriend in dit gedicht onsterfelijk wordt, en de dichter juist vergeten raakt.

Een vergelijkbaar effect zie je in de wrange regel 5, 'Your name from hence immortal life shall have.' Als er nou iets is wat Shakespeare in deze sonnetten niet doet, dan is het wel het vereeuwigen van de naam van een geliefde. Dante heeft zijn Beatrice, Petrarca zijn Laura – Shakespeare heeft slechts de 'jonge vriend' (over wiens identiteit al eeuwenlang druk maar vruchteloos wordt gespeculeerd). Ook de 'Dark Lady' van latere sonnetten blijft naamloos – terwijl de dichter in sonnet 136 wel plompverloren schrijft dat 'my name is Will'.

Uiteindelijk is dus die vreemde indruk, gebaseerd op een voorlopige, 'foute' lezing van de eerste regel, toch juist: dit is maar een vreemd liefdesgedicht, dat neurotisch om zijn eigen morbide obsessies heencirkelt, in een mengeling van doodsangst en bitterheid. Een gedicht dat de geliefde zegt te willen behoeden voor de dood, maar dat hem onbewust juist het graf in lijkt te wensen – en hem een nabestaan belooft waarin lezers hem telkens opnieuw in het graf zullen leggen (re-hearse).

Waar komen die onrust, die doodsangst en doodswens vandaan? Dat brengt me bij mijn laatste mogelijke verklaring voor de plaats van dit sonnet binnen de reeks. Waarom staat 81 midden in een serie sonnetten over een rivaal, waar het eigenlijk niet in thuishoort? Antwoord: het hoort er wél in thuis. In dit gedicht wordt weliswaar niet naar de rivaal verwezen, maar het is wel die ongenoemde rivaal die de onrust veroorzaakt. De plotse concurrentie leidt tot onzekerheid bij de dichter. Hij wordt heen en weer geslingerd tussen minachting voor de andere dichters (82, 83), en vrees en bewondering voor 'the proud full sail of his great verse', het superieure werk van één specifieke 'better spirit' (86 en 80). En dat compenseert hij door nog eens te hameren op zijn eigen verdiensten (de 'virtue of my Pen'5), en tussen de regels door zijn geliefde het graf in te wensen. Zo gaat regel 3 een beetje klinken als 'lekker puh': graag of niet, in mijn gedichten ben je nu voorgoed vastgelegd.

Dit waren een hoop woorden om uiteindelijk gewoon weer uit te komen bij het begin: dit is een naar gedicht, waarin niet veel wordt beweerd, maar al zwijgend wel veel wordt gezegd. Het is niet het mooiste gedicht uit de reeks. Maar onderhuids is het volgens mij wel een van de meest getroebleerde.

Amsterdam, 17 april 2007


Noten:
1 Regel 3 herinnert aan regel 3 van sonnet 18: 'Rough winds do shake the darling buds of May'. Naarmate de cyclus vordert, gaan eerder gebruikte beelden en bewoordingen steeds vaker meeklinken in nieuwe sonnetten. (Terug.)
2 De sonnetten 75-77 hebben geen heel duidelijk thematisch of motivisch verband met elkaar of de omringende sonnetten. (Terug.)
3 Het was niet moeilijk geweest om dit merkwaardige neologisme te omzeilen, bijvoorbeeld met 'When all who breathe now in this world are dead'. Wilde Shakespeare misschien een toespeling maken op 'breeders' (zij die zich voortplanten)?
Burrow heeft het in zijn commentaar op regel 14 over de 'revitalizing power of the verse', dat blijft leven op de ademtocht van toekomstige lezers. Revitalizing lijkt me wat te veel gezegd, gezien de morbide obsessie met de dood en het graf in dit gedicht. (Terug.)
4 Ik smokkel een beetje in de Engelse tekst. Na regel 4 staat in de originele tekst een punt, en verder alleen nog komma's. In de meeste moderne edities wordt aan het eind van regel 8 en 12 een zwaarder leesteken gezet, zodat de sonnetstructuur van drie kwatrijnen beter uitkomt. Maar volgens mij is hier inhoudelijk niet echt sprake van een heldere sonnetopbouw met duidelijke volta. Het lijkt me daarom onjuist om de interpunctie op die manier aan te passen. Het kan wel eens de bedoeling van de dichter zijn dat je juist dóórleest. Daarom heb ik in de tekst hierboven de (eigenlijk onverantwoorde) stap gezet om zelfs de punt in regel 4 te vervangen door een komma. Om de emendatiedrang van de meeste moderne edities te compenseren, zullen we maar zeggen. Als zij immers de komma's in regel 8 en 12 zomaar vervangen door puntkomma's, waarom zou ik dan niet een keer het omgekeerde mogen doen? Klik hier voor de tekst van de oorspronkelijke uitgave. (Terug.)
5 Lezers die teleurgesteld zijn dat er in dit gedicht geen seks voorkomt, kan ik geruststellen. Aan 'the virtue of my Pen' en 'even in the mouths of men' valt vast wel een seksuele draai te geven. Leef uzelf uit. (Terug.)


oude spelling

Andere vertalingen:
Burgersdijk
Verwey
Decroos
Moulijn-Haitsma Mulier
Decorte
Grandgagnage
Jonk
Van der Krogt
Sonneveld
Verstegen
Spinvis


Sonnet 1
Sonnet 2
Sonnet 3
Sonnet 4
Sonnet 5
Sonnet 6
Sonnet 7
Sonnet 8
Sonnet 9
Sonnet 10
Sonnet 11
Sonnet 12
Sonnet 13
Sonnet 14
Sonnet 15
Sonnet 16
Sonnet 17
Sonnet 18
Sonnet 19
Sonnet 20
Sonnet 21
Sonnet 22
Sonnet 23
Sonnet 24
Sonnet 25
Sonnet 26
Sonnet 27
Sonnet 28
Sonnet 29
Sonnet 30
Sonnet 31
Sonnet 32
Sonnet 33
Sonnet 34
Sonnet 35
Sonnet 36
Sonnet 37
Sonnet 38
Sonnet 39
Sonnet 40
Sonnet 41
Sonnet 42
Sonnet 43
Sonnet 44
Sonnet 45
Sonnet 46
Sonnet 47
Sonnet 48
Sonnet 49
Sonnet 50
Sonnet 51
Sonnet 52
Sonnet 53
Sonnet 54
Sonnet 55
Sonnet 56
sonnet 57
Sonnet 58
Sonnet 59
Sonnet 60
Sonnet 61
Sonnet 62
Sonnet 63
Sonnet 64
Sonnet 65
Sonnet 66
Sonnet 67
Sonnet 68
Sonnet 69
Sonnet 70
Sonnet 71
Sonnet 72
Sonnet 73
Sonnet 74
Sonnet 75
Sonnet 76
Sonnet 77
Sonnet 78
Sonnet 79
Sonnet 80
sonnet 81
Sonnet 82
Sonnet 83
Sonnet 84
Sonnet 85
Sonnet 86
Sonnet 87
Sonnet 88
Sonnet 89
Sonnet 90
Sonnet 91
Sonnet 92
Sonnet 93
Sonnet 94
Sonnet 95
Sonnet 96
Sonnet 97
Sonnet 98
Sonnet 99
Sonnet 100
Sonnet 101
Sonnet 102
Sonnet 103
Sonnet 104
Sonnet 105
Sonnet 106
Sonnet 107
Sonnet 108
Sonnet 109
Sonnet 110
Sonnet 111
Sonnet 112
Sonnet 113
Sonnet 114
Sonnet 115
Sonnet 116
Sonnet 117
Sonnet 118
Sonnet 119
Sonnet 120
Sonnet 121
Sonnet 122
Sonnet 123
Sonnet 124
Sonnet 125
Sonnet 126
Sonnet 127
Sonnet 128
Sonnet 129
Sonnet 130
Sonnet 131
Sonnet 132
Sonnet 133
Sonnet 134
Sonnet 135
Sonnet 136
Sonnet 137
Sonnet 138
Sonnet 139
Sonnet 140
Sonnet 141
Sonnet 142
Sonnet 143
Sonnet 144
Sonnet 145
Sonnet 146
Sonnet 147
sonnet 148
Sonnet 149
Sonnet 150
Sonnet 151
Sonnet 152
Sonnet 153
Sonnet 154