Franks homepage
Nieuw op de site
Contact
Zoeken

de 'Droeshout-gravure' van Shakespeare

Shakespeare:
Voorwoord
Bibliografie
Tekstverantwoording
Vertalingen
Bewerkingen
A Lover's Complaint
De sonnetvorm
Shakespeare-links

Vertalers:
Burgersdijk
Albert Verwey
J. Decroos
Boutens
Moulijn-Haitsma Mulier
Jan Campert
Hugo Claus


Tijdgenoten:
Edmund Spenser
John Donne


Statistieken/Privacy

18

Shall I compare thee to a summer's day?
Thou art more lovely and more temperate.
Rough winds do shake the darling buds of May
And summer's lease hath all too short a date;
Sometime too hot the eye of heaven shines,
And often is his gold complexion dimmed,
And every fair from fair sometime declines,
By chance, or nature's changing course untrimmed;
But thy eternal summer shall not fade,
Nor lose possession of that fair thou ow'st,
Nor shall death brag thou wand'rest in his shade,
When in eternal lines to time thou grow'st:
   So long as men can breathe or eyes can see,
   So long lives this, and this gives life to thee.

Een zomerdag zou ik jou niet noemen, kind.
Jij bent veel mooier, jouw natuur is zacht.
Bloemknoppen huiveren in de voorjaarswind,
De zomer duurt steeds korter dan verwacht,
En teistert ons de zon niet met zijn vuur
Dan schuift er wel een wolk voor zijn gelaat.
En wreed maar waar: de wetten der natuur
Dicteren dat wat bloeit ook weer vergaat.
Behalve jij: jouw zomer zwakt niet af,
Jouw schoonheid is een bloem die eeuwig bloeit.
De Dood zal nimmer dansen op jouw graf:
Jij staat op rijm, waarmee je verder groeit.
   Zolang nog iemand leest wat schrijvers schreven
   Geeft dit vers voedsel aan jouw verder leven.


Jij bent geen lentedag; dat moet je ook niet willen.
Jij bent veel mooier, lief; veel milder is jouw aard.
De kille voorjaarswind doet prille knoppen rillen,
De lente komt te voet, de zomer gaat te paard.
De zon draaft soms ook door en brandt met te veel vuur;
Zo niet, ontneemt een wolk ons 't zicht op zijn gelaat.
En pech of simpelweg de wetten der natuur
Dicteren dat wat bloeit uiteindelijk vergaat.
Maar jij blijft altijd jong, jouw dagen ongeteld,
Jouw schoonheid kent geen eind maar blijft altijd vers bloeien.
En nimmer pocht de Dood dat hij jou heeft geveld
Omdat jij in dit vers immer maar door blijft groeien.
   Zolang de mens bestaat en er nog lezers zijn
   Zolang leef jij ook voort in deze woordenschrijn.


Een zomerdag en jij: wie wint?
Hoe lieflijk, liefste, houd jij maat.
Een storm is bloesem kwaadgezind,
En zomer komt en zomer gaat.
Soms is het hemeloog te heet,
Zijn gouden kop vaak niet in beeld,
Het moois voorbij voordat je 't weet,
Als wolk of herfst de schoonheid steelt.
Jouw zomertooi behoudt zijn glans,
Jouw bloemknop raakt nooit uitgebloeid,
De Dood maakt evenmin een kans,
Wanneer jij híer geregeld groeit.
   Zolang men ademhaalt en leest,
   Leeft in mijn letters ook jouw geest.


Jou vergelijken met een dagje zomer?
Jij bent veel lieflijker en altijd mild.
Storm schudt in mei nog knopjes van de bomen.
De zomer is voorbij voor je dat wilt.
Soms priemt het hemeloog wel heel erg fel,
Maar al te vaak verdwijnt zijn gouden vuur.
Alles wat bloeit en fraai is, raakt verwelkt;
Een speling of een wet van de natuur.
Jouw hoogseizoen zal nooit meer overgaan.
Jouw schoonheid zal je niet worden ontzegd.
De schaduw van de dood raakt jou niet aan.
Jij leeft, in deze regels vastgelegd.
   Zolang men ademt, ogen zullen lezen,
   Zo lang zal dit bestaan jouw leven wezen.


Jou vergelijken met een zomerdag?
Je bent veel mooier, zachter, niet zo heet:
Het weer is 's zomers soms volstrekt van slag,
En zomers zijn weer over voor je 't weet.
Het hemellicht schijnt nu eens veel te straf,
En dan weer is het mistig overal;
Van al het mooie gaat het mooi eens af,
Door 'n ongeluk of door gewoon verval.
Maar jouw zomer gaat nimmermeer voorbij,
Noch zal jouw zomerschoonheid ooit vergaan.
En van zijn schaduw houdt de Dood jou vrij,
Nu jij in deze regels blijft bestaan:
   Zolang een hart nog slaat, een oog nog schouwt,
   Leeft dit gedicht, dat jou in leven houdt.


Een zomerdag is jouws gelijke niet,
Niets is er dat jouw schoonheid overtreft.
Een knop in mei is weg voor je hem ziet
En het is winter voor je het beseft;
De zon? Die is te fel en veel te heet,
En is z'er wel, dan hangt ze achter wolken.
En andere mooie dingen, voor je het weet,
Zijn die door ouderdom of ongeluk verzwolgen.
Als jij een zomer bent, dan ben jij eeuwig,
De schoonheid die je hebt zal nooit vervagen,
Zelfs in de dood zal niemand jou bewenen,
Want dit gedicht zal heel jouw wezen dragen:
   De poëzie draagt verder dan het leven,
   Zolang zij verder leeft, zal jij niet sneven.


Zal ik jou prijzen als een zomerdag?
Veel kalmer en veel lieflijker ben jij.
Door meiwind ruw raakt tere bloei van slag
En zomer's pacht is al te snel voorbij;

Bij wijlen schijnt het hemeloog te heet,
En dikwijls wordt zijn gouden blos gedempt,
Eens komt de tijd die aan de schoonheid vreet,
Door 't lot, of wending der natuur ontstemd;

Maar jouw tijdloze zomer zal niet gaan,
En nooit onterfd zijn van je fraai domein;
Al snoeft de dood, zijn schim zul jij weerstaan,
Door tijdeloos met vers in groei te zijn.

Zo lang als ogen zien of adem zweeft,
Zo lang leeft dit, dat aan jou leven geeft.


Ik heb je liever dan een dag in mei,
Omdat ik jou stabiel en zachter vind:
Een lentezomer gaat weer snel voorbij,
En tere knopjes schudden in de wind:
Soms schijnt de zon te fel in mijn gezicht,
En hij verstopt zijn glans het volgend uur;
En altijd weer komt duisternis na licht,
Door toeval of de loop van de natuur;
Maar jij hebt altijd zomer om je heen,
En niets doet afbreuk aan jouw lieflijkheid;
Jij zet de dood op het verkeerde been,
Want in dit eeuwig vers tart jij de tijd:
   Zo lang er mensen lezen of verstaan,
   Zo lang leeft dit, en dit geeft jou bestaan.


Moet ik u meten met een zomerdag?
Dan bent u milder, u houdt beter maat.
De meiwind brengt het tere groen van slag
en stralend zomerweer, het komt en gaat.

Soms brandt het hemels oog alsof het haat,
hoe vaak verduistert iets zijn gouden gloed!
En al wat groeit verschrompelt vroeg of laat,
nog ongesnoeid, alleen omdat het moet.

Uw eigen zomer blijft voor eeuwig mooi,
verliest geen bloei die aan uw wezen kleeft,
noch kan de Dood u claimen als zijn prooi,
omdat de tijd u tijd van leven geeft.

Zo lang er adem is of ogen zien,
zo lang leeft dit, en leeft u voort mitsdien.


Een zomerdag, je bent veel meer dan dat
Want jij gaat evenwichtiger gekleed,
Die zomers zijn meedogenloos als wat
En ook zijn ze voorbij voordat je 't weet.
Soms brandt de zomerzon barbaars en fel
Maar wolken schermen haar ook dikwijls af
En onderwijl bederft wat schoon is snel
Dat is het lot, de tijd, dat is de straf.
Maar jouw seizoen is tijdloos, onbedorven
Jouw pracht lacht eeuwig door, zal nooit vergaan,
Voor jij gaat is de dood allang gestorven,
Want ook door poëzie blijf jij bestaan:
   Zolang er wordt geademd en ervaren
   Zal jij door deze woorden niet verjaren.


Nieuwe vertalingen zijn altijd welkom! Als je zelf ook een vertaling hebt die je hier wel geplaatst of gelinkt wilt zien, mail me dan.
Voor een Engelstalig commentaar op dit gedicht klik hier.

Commentaar

(Bij sonnet 81 staan enkele opmerkingen over mogelijke parallellen tussen deze twee sonnetten.
Een Amerikaanse academicus heeft de tekst van een college over dit sonnet hier online gezet.
In het gedicht 'Shall I Compare' zet Frank van Pamelen in dichtvorm uiteen hoe de tekst van sonnet zonneklaar 18 bewijst dat Shakespeare leentjebuur heeft gespeeld bij een van Nederlands grootste dichters.)

Dit is waarschijnlijk het beroemdste van de 154 sonnetten. Op zijn minst wedijvert het om die positie met sonnet 130. Iedereen kent de eerste regel, het staat in alle bloemlezingen, het is een icoon van de zuivere liefdeslyriek.

Is de geliefde een man of een vrouw? Uit de tekst wordt dat niet duidelijk. Lees je het gedicht binnen de context van de hele reeks, dan lijkt het te gaan om een vriend. Kom je het gedicht tegen in een bloemlezing, dan is het een algemeen liefdesgedicht dat net zo goed aan een vrouw gericht kan zijn.

De eerste 17 sonnetten vormden een minicyclus waarin een vriend wordt aangespoord zich voort te planten. Maar die cyclus staat niet los van de rest van de sonnetten. Sonnet 17 heeft een verwant thema: ook daar wordt de geliefde een eeuwig leven in de poëzie voorgespiegeld. De dichter zegt erbij dat het wel beter is als zijn geliefde ook een kind verwekt, want

... were some child of yours alive that time,
You should live twice: in it, and in my rhyme.

Tweemaal voortleven... maar wel meteen dubbel of quitte: de vriend móet een kind verwekken om aanspraak te kunnen maken op die eeuwige roem. Als er geen kind is waaraan latere generaties kunnen afzien hoe groot zijn schoonheid was, dan zullen ze denken dat de dichter overdreef met zijn lof. In het sonnet alleen kan de vriend niet wonen.

Die gedachte is sonnet 18 vreemd. Als hier naar voortplanting verwezen wordt, betreft het de eeuwige cyclus der natuur. Over kinderen heeft de dichter het niet. De geliefde zal op eigen kracht de eeuwigheid trotseren.

Maar waarom eigenlijk? Is hij zo mooi? Dat wordt niet in detail beschreven. We krijgen geen opsomming van beelden zoals in het Hooglied.

In plaats daarvan wordt de jongeman juist beschreven door op te sommen wat hij niet is. (Daarin lijkt dit sonnet ook een beetje op die andere evergreen, sonnet 130.) 'As good as one shall see in a summer's day' was in die tijd een gevleugelde uitdrukking voor het mooiste van het mooiste, het neusje van de zalm. Er staat dus eigenlijk: 'Noem mij het mooiste wat er is. Een zomerdag? Ja, wel aardig... maar jíj bent nog véél mooier.'

De dichter stapelt de ene hyperbool op de andere. De geliefde is mooier dan de hele natuur in haar mooiste seizoen: zijn 'natuur' is milder, en dus superieur. Moeder Natuur heeft namelijk twee slechte kanten: ze is grillig, onvoorspelbaar. Zelfs in mei rukken er nog ruwe winden aan de takken. En ze is veranderlijk, vergankelijk. Voor je 't weet is heel die zomer alweer lang voorbij.

Wat in de eerste strofe bondig is geschetst, wordt in de volgende twee kwatrijnen verder uitgewerkt. Eerst wordt in vier regels nader uitgelegd wat er allemaal schort aan de natuur. Hij blijft op dezelfde twee punten hameren. Enerzijds is ze nukkig en wispelturig: nu eens is de zon veel te heet, dan schijnt ze weer helemaal niet. En anderzijds: als ze mooi is, dan is het maar tijdelijk. Alles wat de natuur doet bloeien, moet ook weer vergaan.

In de derde strofe wordt uitgelegd waarom de geliefde superieur is: hij is niet vergankelijk. Op hem krijgt de dood geen vat, omdat hij voor eeuwig zal stralen in de verzen van de dichter.

Is dat een compliment aan zijn geliefde – of trotse borstklopperij van de schrijver? Het is immers een overwinning van cultuur op natuur – een lofzang op de eeuwigheidswaarde van poëzie. Maar wel vervat in natuurbeelden: de jongeman is een zomer zonder einde, zijn schoonheid een zomerpracht die nooit raakt uitgebloeid.

De twaalfde regel bevat een complexe woordspeling die symboliseert hoe innig cultuur en natuur hier verstrengeld zijn. De 'lines' zijn natuurlijk de dichtregels, de verzen waarin de geliefde zal voortleven. Daarnaast klinkt de betekenis 'bloedlijn' erin door, omdat we net 17 sonnetten lang zijn doorgezaagd over hoe belangrijk het is om een kind te verwekken.

Maar daarmee is de regel nog niet helemaal verklaard. Wat betekent 'grow to time'? Het wordt meestal vertaald in de trant van 'eeuwig voortleven'. Maar daarmee wordt ook iets wegvertaald. Het is eigenlijk een rare uitdrukking. Hij wordt pas begrijpelijk als je beseft dat hij een metafoor uit de tuinbouw bevat, een beeld dat in de voorgaande sonnetten al vaker is gebruikt: van het enten van rozen. In feite staat er dat de jongeman als een roos wordt opgebonden (met 'eternal lines', stukjes touw) aan de stam van de tijd, waaraan hij tot in eeuwigheid zal doorgroeien. De roos der schoonheid, gecultiveerd door een zorgzame hovenier. Cultuur en natuur, letterlijk verstrengeld, verenigd en vereeuwigd in de ideale schoonheid.

Dat het een metafoor is waar je makkelijk overheen leest, blijkt wel uit het feit dat hij in vertalingen niet altijd is terug te vinden. Al zal dat ook wel komen doordat het razend lastig is om álle betekenislagen in de vertaling te verwerken. Ik ben er zelf niet in geslaagd. Erik Honders komt er al dichter bij; 'geregeld groeien' kun je met enige goede wil opvatten als een beknopte samenvatting van het hele proces: wat is tuinieren anders dan 'geregelde groei'? Dat hij daarbij de woordspeling met versregels ook nog behoudt, maakt het extra vernuftig.

Zelf hoopte ik in de slotregels een beeld op te roepen dat in het origineel ligt te sluimeren, en dat ook met plantengroei te maken heeft: het gedicht als de potgrond waarin de dichter zijn geliefde plant, de voedingsbodem waarop hij in later eeuwen tot bloei komt in het hoofd van een lezer, elke keer als het gedicht weer wordt gelezen.1

Vertalingen

Behalve in het hoofd van een lezer, kan het gedicht ook opbloeien onder de goede zorgen van een vertaler met groene vingers. In de bijna parodistische, ingesnoerde versie van Erik Honders bijvoorbeeld, de zalig lichte, stralend zomerse toon van Van der Krogt, of sensuele versies zoals van Paul Claes, Bert Voeten of De Roy van Zuydewijn (wiens toonzetting – zoals zo vaak – wat duisterder is).

Over mijn eigen vertalingen ben ik minder tevreden. Versie 1 is een mislukte poging om het sonnet te vertalen in zesvoetige regels. Dat begon met gemakzucht: ik had een regel die ik wel aardig vond, maar die wat lettergrepen te veel had. In plaats van een bondiger formulering te bedenken, besloot ik alle regels maar wat extra lettergrepen te geven.

Het valt ook te verdedigen: Engels is bondiger dan Nederlands, dus een zesvoetige regel kan een aardig Nederlands equivalent lijken voor de Engelse pentameter. Al doende merkte ik waarom weinig vertalers deze sonnetten in zesvoetige regels vertalen. Het is lastig om te voorkomen dat de regels in twee delen uiteenvallen, en ik begon allerlei gaten op te vullen met rare stoplappen.2

Als ik de andere vertalingen bekijk, valt me op dat bepaalde mogelijkheden zich blijkbaar zo opdringen dat meerdere vertalers erbij uitkomen. Zo denk je in de eerste twee kwatrijnen al snel aan een rijm op 'uur' (duur, vuur en natuur). Ontluisteren en verduisteren voor 'untrimmed' en 'dimmed' liggen voor de hand, om nog maar te zwijgen van de tweeling groeien en bloeien.

Ook 'brag' in regel 11 wordt enkele malen op dezelfde manier vertaald. Als het al vertaald wordt, want sommige vertalers laten het weg: bij hen is de Dood geen snoever. Een voorbeeld is Van der Krogt: in een verder erg mooie vertaling is regel 11 de zwakste regel – gelukkig meteen gevolgd door een van de mooiste regels van alle vertalingen.

'Pochen' wordt door verschillende vertalers gekozen. De vertalers met het beste oog voor klankeffect voegen er 'noch' aan toe:

Noch pocht Dood dat jij ronddoolt in zijn nacht (De Roy van Zuydewijn)
Noch pocht de dood dat je in zijn rijk verdwijnt (Voeten)

Ook opvallend is Voetens keuze voor 'rijk'. Bij Messelaar is dat nog uitgesprokener: 'Nooit zult gij in Doods schaduwrijk verdwijnen'. Zo roepen ze eerder het schimmenrijk uit de Griekse mythologie op dan het bijbelse 'dal der schaduw des doods'. Beide lezingen zijn mogelijk. Blakemore Evans ziet in 'wander in his shade' een verwijzing naar de schimmen die ronddolen in de onderwereld. Booth hoort in het woord 'shade' eerder een echo van de bijbel.

Is mijn 'dansen op jouw graf' te frivool? Magere Hein die een triomfantelijk huppeltje maakt op het kerkhof... Ja, misschien heb ik te veel tekenfilms gezien. Of wilde ik te graag iets afwijkends doen.3

Erg mooi vind ik de klankeffecten van De Roy van Zuydewijn, die blijkbaar geen regel kan schrijven zonder er wat mooie stafrijmen of assonanties in te stoppen. Dat zie je niet alleen hier, maar bijvoorbeeld ook in regel 8: 'door tij of toeval in zijn groei gestuit'. Behalve dat het geweldig klinkt, kun je daar ook een verwijzing naar Prediker 9,11 in zien ('want tijd en toeval treffen hen allen'). Een elegante compensatie voor het ontbreken van zo'n bijbelse verwijzing in zijn regel 11.

Een ander rijm dat bij vertalers erg populair is, is 'jij/voorbij' in regel 2 en 4. Bert Voeten buit dit rijm het mooiste uit:

Verrukkelijker en milder nog ben jij.
Meiknoppen gaan in stormweer overstag,
De pachttijd van de zomer ijlt voorbij.

Alleen bij 'in stormweer overstag' is het verlangen naar een mooi klankeffect ten koste gegaan van de betekenis. Bij dat beeld kun je beter niet te lang stilstaan: bloemknoppen als stuurloze bootjes in een storm op zee?

Ook in deze strofe valt De Roy van Zuydewijns vertaling weer op, vooral door de erotische lading die hij – als enige vertaler – in de regels legt:

Rukwind doet het teer waas van knoppen wijken
En al te kort telt zomers pachttermijn.

In de meeste vertalingen huiveren de knoppen slechts, of worden ze gestriemd door slagregens. Hier wordt er een waas afgerukt, een ruwe ontmaagding van de 'darling buds', die in het Engels volgens mij ook een erotische connotatie hebben, al zwijgen de meeste commentaren daarover.

Minder sterk vind ik zijn voorliefde voor obscure, gekunstelde of ouderwets aandoende formuleringen. 'Tellen' in de betekenis van 'duren'? Dat is niet eens archaïsch Nederlands, het is volgens mij helemaal geen Nederlands.

Datzelfde bezwaar heb ik in eerste instantie tegen zijn regel 12: 'Als jij in eeuwig dicht vergroeit met tijd.' 'Eeuwig dicht' klinkt nogal stijf en gedragen, en 'vergroeien met tijd'... Wat mag dat betekenen?

Dat dacht ik bij eerste lezing... net zoals ik in het Engels aanvankelijk heenlas over de metafoor van het enten. Maar De Roy van Zuydewijn is de enige vertaler die effectief werk maakt van het beeld van enten, van de jongeman die 'met de tijd vergroeit' als een opgebonden roos. Zelfs dat oubollige 'dicht' voor gedicht of poëzie blijkt dan goedgekozen, omdat je het ook kunt lezen als 'dicht vergroeien'. Grammaticaal kan dat natuurlijk niet, maar dat is juist weer typisch Shakespeareaans: een woordverbinding die je onwillekeurig toch maakt, al is hij strikt genomen ongrammaticaal.

Veel lof dus voor zijn vertaling. Het enige waar De Roy van Zuydewijn niet in slaagt, is Shakespeare vlot en modern te laten klinken. Dat hoeft niet per se, en het zal ook zeker zijn bedoeling niet zijn geweest. Maar ik denk wel dat er met zo'n gedragen toon ook iets verloren gaat – iets van de frisheid en alledaagsheid, de spreektaligheid die de sonnetten in hun eigen tijd toch ook gehad moeten hebben.

Voor een lichte, vlotte spreektoon moet je bij Arie van der Krogt zijn, die voor regel 12 ook een prachtoplossing heeft: 'wanneer jij in mijn zinnen blijft bestaan.' In de slotregel geeft hij aan die woordspeling nog een extra draai:

Zolang als er nog iemand leest en leeft,
Zolang leeft ook de zin die leven geeft.

Zoveel regels, zoveel zinnen – het gaat je bijna duizelen. Het is weliswaar een andere woordspeling dan in het origineel. Maar is hij niet helemaal naar de letter, dan toch wel naar de geest van de dichter. En dat Van der Krogt die vrijheid neemt, valt alleen maar toe te juichen.

Over letter en geest gesproken – ook Erik Honders' laatste regels vind ik geestig. Net als zijn spel met verwachtingen in de eerste regels. Een van de rijmwoorden die in die strofe voor de hand liggen, is immers 'wind'. Dat gebruikt hij dan ook – of eigenlijk toch niet...


Amsterdam, 11-12 maart 2007

Noten:
1: Er is een interessant verschil tussen dit slot en dat van Shakespeares tijdgenoot Edmund Spenser. Diens sonnet 75, eveneens een lieveling van de bloemlezers, gaat ook over de onsterfelijkheid van de geliefde. Maar het enige natuurbeeld in dat gedicht is de anorganische zee, die een naam in het zand wegvaagt: de natuurkrachten zijn hier slechts krachten waaraan al het sterfelijke ten onder gaat. Shakespeares beelden van organisch plantenleven verwijzen juist naar de eeuwigdurende cyclus van leven en dood, van nieuwe groei en nieuw leven.
Bij Spenser moet die wedergeboorte wachten op het einde der tijden,('when death shall all the world subdue'). Hij belooft zijn geliefde niet zozeer eeuwige roem bij een toekomstig lezerspubliek, maar een nieuw leven na de Wederopstanding. Conventionele christelijke ethiek zoals je die bij Shakespeare niet snel vindt. (Terug.)
2: De enige vertalingen in hexameters die ik ken, zijn een paar losse sonnetten door Jan Campert. Ik heb na het schrijven van dit stuk een paar van de lelijkste 'stoplappen' alsnog proberen weg te werken in mijn zesvoetige versie, maar hij blijft onbevredigend (Terug.)
3: Eerlijk gezegd was ik gewoon allang blij dat ik een rijmpaar had... (Terug.)



oude spelling

Andere vertalingen:
A.S. Kok (1859)
Burgersdijk
Verwey
Moulijn-Haitsma Mulier
Decroos
Boutens
Jonk
De Roy van Zuydewijn
Van der Krogt
Sonneveld
Van Oyen
Bert Voeten
Hans Berghuis
Ywan von Dewall
Van Elden
Verstegen
De Roy van Zuydewijn
Paul Claes
Rien Vroegindeweij
Max Nord
Willem Muilenburg Annelies Jorna
K. Schippers
Bas Belleman
Willem Nijholt Academie
C.W. Schoneveld
Erik Honders
Willem van der Vegt
Willem den Hertog

Frank van Pamelen
Sonnet 18 in Klingon
Sonnet 18 door
       Babelfish


Sonnet 1
Sonnet 2
Sonnet 3
Sonnet 4
Sonnet 5
Sonnet 6
Sonnet 7
Sonnet 8
Sonnet 9
Sonnet 10
Sonnet 11
Sonnet 12
Sonnet 13
Sonnet 14
Sonnet 15
Sonnet 16
Sonnet 17
Sonnet 18
Sonnet 19
Sonnet 20
Sonnet 21
Sonnet 22
Sonnet 23
Sonnet 24
Sonnet 25
Sonnet 26
Sonnet 27
Sonnet 28
Sonnet 29
Sonnet 30
Sonnet 31
Sonnet 32
Sonnet 33
Sonnet 34
Sonnet 35
Sonnet 36
Sonnet 37
Sonnet 38
Sonnet 39
Sonnet 40
Sonnet 41
Sonnet 42
Sonnet 43
Sonnet 44
Sonnet 45
Sonnet 46
Sonnet 47
Sonnet 48
Sonnet 49
Sonnet 50
Sonnet 51
Sonnet 52
Sonnet 53
Sonnet 54
Sonnet 55
Sonnet 56
sonnet 57
Sonnet 58
Sonnet 59
Sonnet 60
Sonnet 61
Sonnet 62
Sonnet 63
Sonnet 64
Sonnet 65
Sonnet 66
Sonnet 67
Sonnet 68
Sonnet 69
Sonnet 70
Sonnet 71
Sonnet 72
Sonnet 73
Sonnet 74
Sonnet 75
Sonnet 76
Sonnet 77
Sonnet 78
Sonnet 79
Sonnet 80
sonnet 81
Sonnet 82
Sonnet 83
Sonnet 84
Sonnet 85
Sonnet 86
Sonnet 87
Sonnet 88
Sonnet 89
Sonnet 90
Sonnet 91
Sonnet 92
Sonnet 93
Sonnet 94
Sonnet 95
Sonnet 96
Sonnet 97
Sonnet 98
Sonnet 99
Sonnet 100
Sonnet 101
Sonnet 102
Sonnet 103
Sonnet 104
Sonnet 105
Sonnet 106
Sonnet 107
Sonnet 108
Sonnet 109
Sonnet 110
Sonnet 111
Sonnet 112
Sonnet 113
Sonnet 114
Sonnet 115
Sonnet 116
Sonnet 117
Sonnet 118
Sonnet 119
Sonnet 120
Sonnet 121
Sonnet 122
Sonnet 123
Sonnet 124
Sonnet 125
Sonnet 126
Sonnet 127
Sonnet 128
Sonnet 129
Sonnet 130
Sonnet 131
Sonnet 132
Sonnet 133
Sonnet 134
Sonnet 135
Sonnet 136
Sonnet 137
Sonnet 138
Sonnet 139
Sonnet 140
Sonnet 141
Sonnet 142
Sonnet 143
Sonnet 144
Sonnet 145
Sonnet 146
Sonnet 147
sonnet 148
Sonnet 149
Sonnet 150
Sonnet 151
Sonnet 152
Sonnet 153
Sonnet 154