LXXXI
Of ik zal leven en uw grafschrift schrijven,
Of gij blijft na wanneer ik rot in de aard.
De dood zal uw gedachtnis niet verdrijven
Hoewel van mij geen teeken wordt bewaard.
Uw naam zal van nu af onsterflijk leven,
Schoon ik, eens heengegaan, voor goed verging.
Mij zal me’ een graf als aan alle andren geven,
Gij hebt uw tombe in elks bewondering.
Uw monument zullen mijn verzen wezen,
Die zullen lateren dan dit geslacht
Met nieuwgeboren oogen overlezen,
Met nieuwe tong roepen ze u uit de nacht.
Steeds leeft ge voort – mijn pen erkent geen grenzen –
Waar de adem sterkst is, in de mond van menschen.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|