CI.
Hoe, trage Muze, maakt ge uw zwijgen goed
Bij ’t zien, hoe trouw het schoon doordringt en verft?
Die twee beheerscht mijn vriend als vorst; zoo doet
Hij u , die al uw waarde er door verwerft.
Spreek, Muze! Zegt gij moog’lijk: „Trouwe heeft
Geen kleuring noodig, want de kleur is echt,
Schoon geen penseel, daar de echtheid luister geeft;
Bijmengsels zijn, voor al wat best is, slecht?
Denkt gij: „Ik zwijg, want hij behoeft geen lof”?
Die uitvlucht niet! door u toch moet hij leven
Als lang zijn grafgesteent’ verstoof in stof,
En moet het verst geslacht nog lof hem geven.
Dus, Muze, aan ’t werk! volbreng, wat ik u leer,
Opdat, als wij, hem ’t nakroost kenne en eer’!
Uit: Dr. L. A. J. Burgersdijk, De Werken van William Shakespeare, deel 12, uitgegeven door E. J. Brill, Leiden, 1884-1888.
Aantekeningen:
r. 8: Deze regel zou eigenlijk moeten eindigen met dubbele aanhalingstekens. Dat lijkt me een drukfout.
|