CXVII.
Ja, klaag mij aan, dat ver bij uwen schat
Van gunsten mijn erkent’nis achterstond,
Dat ik den dank en ’t dienstbetoon vergat,
Waartoe mijn plicht mij daag’lijks meer verbond;
Dat ik bij mind’re geesten was te vinden,
Der wereld, wat uw heilig recht was, bood,
Mijn zeilen heesch en stelde naar de winden,
Opdat ik ver, recht ver, uw oog ontvlood;
Boek al mijn drieste schuld; verdenk mij vrij
Van meer dan gij bewijzen kunt, en richt
Op mij uw toornig blikkend oog; het zij;
Doch dat geen haat mij treffe met zijn schicht;
Want hoor wat ik betuig: „’k Heb slechts getracht
Te toetsen uwer liefde trouw en kracht.”
Uit: Dr. L. A. J. Burgersdijk, De Werken van William Shakespeare, deel 12, uitgegeven door E. J. Brill, Leiden, 1884-1888.
|