XL.
Neem, die ik liefheb, neem die allen, vriend!
Hebt gij dan meer dan gij reeds lang bezat?
Meer liefde, die met recht dien naam verdient?
Al ’t mijn’ was ’t uwe, eer gij dit meerd’re hadt!
Bemint gij wat ik min, om mijnentwil,
Dan dient ge u van mijn min, en dit is goed;
Doch niet goed is ’t, kiest ge enkel uit een gril,
Wat gij niet mint, in dart’len overmoed.
’k Wil, dieflief, nimmer van uw roof gewagen,
Al hebt gij heel mijn armoedje’ u gediefd;
Doch, – liefde weet het! – zwaarder is ’t te dragen,
Dat liefde ons krenkt, dan dat de haat ons grieft!
Gij wulp! bevallig, wat ge ook moogt bedrijven,
Krenk vrij mij dood, – doch laat ons vrienden blijven!
Uit: Dr. L. A. J. Burgersdijk, De Werken van William Shakespeare, deel 12, uitgegeven door E. J. Brill, Leiden, 1884-1888.
|