CXVI.
Bij de’ echt van trouwe zielen spreek’ men niet
Van hindernissen. Die liefde is geen liefde,
Die mindert, als zij de’ een’ vermind’ren
ziet,
Die scheiding zoekt, als de een door scheiding griefde;
Neen, liefde is als een baak, die, diep in de aarde
Gevest, met stormgeklots en golven lacht,
De sterre voor elk zwervend schip, wier waarde
De meting te vergeefs te schatten tracht.
Liefde is geen nar des Tijds; ja, kort van duur
Zij jeugd en schoon, ’t vall’ voor zijn sikkelslag,
Doch liefde wisselt niet met dag en uur,
Zij groeit en bloeit tot aan den jongsten dag.
Verflauw ik ooit, blijkt wat ik zeide een waan,
Dan dichtte ik nooit, heeft liefde nooit bestaan.
Uit: Dr. L. A. J. Burgersdijk, De Werken van William Shakespeare, deel 12, uitgegeven door E. J. Brill, Leiden, 1884-1888.
Aantekening Burgersdijk:
8. In ’t Engelsch: Whose worth’s unknown, although his height be taken. In Sh.’s tijd werd het woord height, dat bij een ster natuurlijk de hoogte, de verheffing boven den horizon beteekent, ook zeer dikwijls in de beteekenis van waardij gebezigd.
|