55 (CI)
Hoe, trage Muze, haalt ge dat weer in
Dat gij het Echte in ’t Schoon gedrenkt niet preest?
Echtheid en Schoonheid hooren hem dien ’k min,
Gij mede die door hem in waarde reest.
Geef antwoord, Muze, ik hoop dat gij niet zegt:
„De glans van ’t Echte hoeft geen andren schijn,
Schoonheid hoeft door mijn stift niet vastgelegd,
’t Beste blijkt onvermengd het best te zijn.”
Gij zwijgt, wijl hij geen lof van noode heeft,
Gij die hem geven kunt, als gij ’t begeert,
Dat hij zijn gouden graftombe overleeft
En dat de verste tijd zijn naam vereert?
Dies, Muze, uw plicht gedaan thans leer ik u
Hoe gij hem later kunt doen zijn lijk nú.
Uit: J. Decroos, Shakespeare's Sonnetten, Kortrijk: Steenlandt, 1930.
|