CXXXXIX.
Eisch niet, dat ik uw billijkheid verkond’
En zegg’: „Mijn hart verloor terecht uw gunst”;
Wond mij niet met uw blik, maar met uw mond;
Gebruik uw macht, maar dood mij niet door kunst.
Zeg, dat ge een ander mint, maar wend uw oogen
Niet in mijn bijzijn zijwaarts heen; versmaad
Door list mij te verwonden; zoude ik pogen
Te strijden, waar geen enkele afweer baat?
Ik wil u dùs verschoonen: „Ach! zij weet,
Dat steeds haar lieve blik mijn vijand was,
En heeft daarom dien vijand overreed,
Dat hij nu and’ren met zijn pijl verrass’.”
Doch doe zoo niet; schier hebt ge mij gedood;
Maak met uw blik een eind nu aan mijn nood!
Uit: Dr. L. A. J. Burgersdijk, De Werken van William Shakespeare, deel 12, uitgegeven door E. J. Brill, Leiden, 1884-1888.
|