XXIII.
Gelijk een zwakke speler op ’t tooneel,
Wien koortsige angst zijn rol vergeten doet,
Of eenig wezen, dat, verwoed, te veel
Zich afmat, raast, zijn kracht verliest en moed, –
Zoo waag van angst ook ik niet, uit te spreken,
Wat vuur tot huldebrenging in mij blaakt,
En schijnt der liefde kracht in mij bezweken,
Terwijl haar zware last mij macht’loos maakt.
Beproev’ mijn boek dan nu zijn redekunst,
Als stomme tolk van wat de boezem spreekt;
Het vraagt om liefde en hoopt op uwe gunst,
Meer dan die tong, die meer en beter smeekt.
Wat stomme liefde schreef, o, leer het lezen;
’t Met oogen horen ligt in liefdes wezen.
Uit: Dr. L. A. J. Burgersdijk, De Werken van William Shakespeare, deel 12, uitgegeven door E. J. Brill, Leiden, 1884-1888.
Aantekening Burgersdijk:
9. M ij n b o e k. Het Engelsch heeft eigenlijk „mijne boeken”. De schrijfboeken zijn bedoeld, waarin de dichter de sonnetten schrijft, en die telkens, als er een volgeschreven is of een groep van sonnetten voltooid is, aan den vriend worden toegezonden. Enkelen willen voor books „looks” lezen. – In r. 12 wordt van een tong gesproken, die meer en beter zou smeeken dan Sh.; wiens tong bedoeld wordt, is onbekend.
|