LXXXIV.
Roemt een u meer dan ik? Wat overtreft
Mijn lof: „Gij zijt uzelf en niemand meer”?
Omvat dit woord niet uw waardij? verheft
Het u tot toonbeeld niet van deugd en eer?
Die stift is arm en machtloos die haar held
Niet schoone trekken, hoogen luister biedt;
Maar wie van u schrijft en slechts dit vermeldt,
Dat gij uzelf zijt, adelt reeds zijn lied;
Hij heeft, wat gij laat lezen, na te schrijven,
Hij stelle uw schoon slechts op het juiste licht,
En zijn kopie zal steeds bewonderd blijven,
Zij heet alom het heerlijkst lofgedicht.
Maar waak! één worm bewoont uw schoonheidsbloem;
Gij dorst naar lof, ten koste van uw roem.
Uit: Dr. L. A. J. Burgersdijk, De Werken van William Shakespeare, deel 12, uitgegeven door E. J. Brill, Leiden, 1884-1888.
|