XL
Neem al mijn liefden, lief, ja neem ze heel.
Wat hebt ge dan, meer dan ge voormaals hadt?
Geen liefde, lief, als ’t waar lief nu uw deel.
Al ’t mijn was ’t uwe vóór ge ook dat bezat.
Als voor mijn liefde gij mijn lief ontvangt
Kan ’k u niet blamen, want ge neemt mijn liefde,
Maar blaam u toch, daar gij te onrecht verlangt
Wat ge niet woudt, maar wel woudt nu ge ’t diefde.
Maar ik vergeef uw diefstal, lieve dief.
Al steelt ge u al wat mij mijn armoe laat.
Toch, liefde, weet het, is ’t een grooter grief
Onrecht van liefde dragen, dan haats kwaad.
Wellustige gratie, in wie ’t kwaad minlijk ziet,
Terg me ten doode; en toch, ik haat u niet.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|