| 50 (LXXXIV) 
Wie zegt het meest? Wie kan uw roem vergrooten?Wat rijker roem dan dat ge alleen GIJ blijkt,
 Die in uw wezen houdt den schat besloten
 Die maatstaf is voor al wat u gelijkt?
 
 Wie op zijn onderwerp geen glans kan leggen
 Voert een ellendig lendenmaagre stift;
 Doch „gij zijt gij” wie dàt maar uit kan zeggen
 Schenkt hooge waardigheid aan zijn geschrift.
 
 Hij hoeft wat in u staat maar af te schrijven,
 Niet schendend wat Natuur zoo schoon verzon,
 Door zoo’n kopie zal zóó zijn faam beklijven:
 Elkeen zal prijzen wie zoo schrijven kon.
 
 ’t Is of gij uwer schoonheid zegen hindert
 Wanneer gij lof zoekt die uw lof vermindert.
 
 Uit: J. Decroos, Shakespeare's Sonnetten, Kortrijk: Steenlandt, 1930. 
 |