LXXXIV
Wie zegt ooit meer en wat kan meer gezegd
Dan dit rijk woord dat gij alleen zijt gij?
In welks omgrenzing ’t beeld is weggelegd
Dat duidlijk toont waar uw gelijke zij.
Maagre armoe moet wel wonen in de pen
Die niet zijn stof bekleedt met eenge roem,
Maar hij die schrijft van u, zoo hij erken
Dat gij gij zijt, is waard dat men hem noem.
Laat hij maar schrijven wat hij in u leest,
Niet troeblend wat natuur klaar openbaart,
En zulk een evenbeeld vereert zijn geest
En maakt zijn stijl voor elk bewondrenswaard.
Gij schendt uw gaven met één leelijk ding:
Belust op lof, maakt zelf ge uw lof gering.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|