CXI
Ach, hadt ge mij niet, maar Fortuin bekeven,
Godin wier schuld ik door mijn daden boet.
Ik wijt het enkel haar dat in mijn leven
’t Publiek bedrijf publieke zeden broedt.
Vandaar de stempel die me is ingebrand,
Vandaar dat op mijn aard heeft afgekleurd
Mijn arbeid, juist als op een ververshand.
Beklaag me, en wensch dat beetring mij gebeurt.
Als een goedwillig kranke zal ik nemen
De azijndrank die mij dient tot reiniging.
Geen bitterheid zal dan naar bitter zweemen
En ergste boete is beetre betering.
Beklaag mij, lieve vriend, en weet gewis
Dat beste heeling mij uw deernis is.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|