XCV
Hoe zoet en lieflijk maakt ge zelfs de schande
Die als een kanker in een geurige roos
De bloemknop van uw naam vlekkig bebrandde.
Met welk een weelde omhult ge ’t zondige voos.
De tong die van uw daaglijksch doen vertelt
En vuile praat weeft om uw speelsch gedrag,
Schijnt nog te prijzen als ze uw zonde meldt:
Uw naam veredelt een gemeen verslag.
O welk een woning kregen die ondeugden
Die u verkozen hebben voor hun huis.
Uw schoonheid sluiert vlekken in haar deugden
En al wat slecht is, schijnt er goed en kuisch.
Hoed u, lief hart, hoe ge die gaaf besteê.
Het hardst mes, slecht gebruikt, verliest zijn sneê.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|