LXVIII
Zoo is zijn wang de kaart van vroeger jaren
Toen schoonheid leefde en stierf als bloem en ooft,
Aleer hier schoonheids basterdteekens waren
Of wonen dorsten op een levend hoofd.
Aleer de gouden haardos van de dooden,
Het eigendom van graven, afgesneden,
Als schoonheids doode vacht te koop geboden,
Met schijn van zijn een tweede hoofd kwam kleeden.
In hem verschijnt die heilige oudheid, toen
Een elk zichzelf was, waar en zonder sier,
Geen zomer makend van eens anders groen,
Geen oud schoon roovend tot zijn nieuw vertier.
Hij als een kaart komt de Natuur van pas,
Die valsche kunst doet zien hoe de echte was.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|