LXX
Dat men u blaamt beduidt voor u geen smaad,
Schoonheid wekt immer ’t lasterlijk gerucht,
Verdenking is vanzelf schoonheids sieraad:
Een kraai die vliegt in reinste hemellucht.
Indien ge goed zijt, rijst uw roem in top
Door laster, daarmee eert de tijd uw deugd.
De kanker ondeugd mint de zoetste knop
En gij vertoont een vlekloos reine jeugd.
De hinderlaag der jonkheid zijt ge ontgaan,
Hebt hem verwonnen of hem niet bemerkt,
Toch kan uw lof niet zóó als lof volstaan
Dat hij de nijd bindt die zich steeds versterkt.
Zou geen kwaadspreking uw verschijning mommen,
Gij heerschte in aller harten koningdommen.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|