XIV
Niet in de sterren lees ik mij mijn oordeel
En toch is ’t waar dat ik van sterren weet,
Maar niet opdat ik nadeel meld of voordeel
Door pest of schaarste, hitte of hagelbeet.
Ook kondig ik niet dag en uren aan,
Elk met zijn eigen donder, regen, wind.
Noch zeg of het met vorsten goed zal gaan
Naar de voorzegging die ’k in heemlen vind.
Maar uit uw oogen put ik mijn besluiten,
Uit hen, standvastige sterren, lees ik dit:
Dat waar- en schoonheid samen zullen spruiten
Als gij uzelf niet meer alleen bezit.
Of anders wordt u dit door mij verkond:
Uw einde is waar- en schoonheids laatste stond.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|