CL
O van wat macht hebt ge dat sterk vermogen
Dat gij, zelf zoo gering, mijn hart regeert,
Zoodat ik leugnaars heet mijn eigen oogen
En zweer dat klaarheid niet de dag vereert?
Vanwaar hebt gij dit goedstaan van het slechte,
Zoodat zelfs in ’t uitvaagsel van uw daden
Een kracht en een bekwaamheid blijkt, die ’t echte
Verkeerd doen lijken, en als ’t slechtste smaden?
Wie leerde u hoe mijn liefde te doen groeien
Hoe meer ik oorzaak vind van billijke haat?
O schoon ik min wat anderen verfoeien,
Waarom verfoeit met andren gij mijn staat?
Als uw onwaardigheid mijn liefde wekt,
Te waardiger ik, dat mij uw liefde dekt.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|