CLI
Liefde is te jong, weet van geweten niet.
En toch weet elk: uit liefde ontstond geweten.
Lieve bedriegster die mijn fouten ziet,
Hoed u, of ’k zal ze uw eigen fouten heeten.
Want daar gij mij verraadt, zoo verraad ik
Mijn eedler deel aan ’t valsche en grove lijf,
Mijn ziel zegt tot het vleesch: dit ’s de oogenblik
Van uw triomf. En vóór Verstand nog kijf,
Rijst bij uw naam het vleesch en wijst u aan
Als zijn geprezen prijs. Trotsch op die buit
Genoegt hem als uw arme knecht te gaan:
Staan in uw dienst, of vallen waar ge ’t duidt.
Noem ’t niet gewetenloos zoo ’k bij geval
Haar „lief” noem, om wier liefde ik rijs en val.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|