CXII
Uw liefde en meelij nemen de indruk weg
Die ’t laag gepraat me op ’t voorhoofd heeft geprent.
Wat deert of baat me ’t goed of kwaad gezel
Zoo gij mijn kwaad bedekt, mijn goed erkent.
Gij zijt mijn heele wereld, ik moet streven
Mijn schande en eer te nemen uit uw mond,
Niet één voor mij, noch ik voor al wie leven,
Verandert goed of kwaad, zoo vast begrond.
In zoo diepe afgrond werp ik al mijn zorgen
Om andrer stemmen, dat mijn adder-oor
Van geen meer ’t scherp of vleiend woord wil borgen.
Merk op waarom ik al mijn zorg verloor:
Daar ’k u en mij onscheidbaar samenkluw
Schijnt mij de wereld dood, gezien bij u.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|