XXX
Als ’t zoete denken zwijgend zitting houdt,
Roep ik de erinring van ’t verleden voor,
Zucht om zooveel waarvan ’t gemis mij rouwt,
En wek oud leed om vreugd die ik verloor.
Dan drupt een oog, het schreien ongewoon,
Om kostbre vrienden, dood in tijdloos zwart,
Om ’t lang sinds afgeschreven liefdeloon,
Om al ’t verdwenene dat nu nog smart.
De vroegre grief wordt grievende herdacht
En moeizaam tel ik over, leed om leed,
De droeve lijst van lang beklaagde klacht,
Die ’k nieuw betaal, of ik ’t niet eermaals deed.
Doch denk ik dan aan u, mijn vriend, zoo zijn
Verliezen goedgemaakt en eindt mijn pijn.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|