XCIII
Zoo zal ik leven en u niet verdenken,
Als een bedrogen echtvriend; liefde toont
Zich eender en geen ontrouw zal mij krenken;
Uw oog is hier, schoon ’t hart al elders woont.
Want boosheid toont zich nimmer in uw oog
En ’t zal geen teeken van verandring geven.
Hoe vaak wordt de ontrouw die het hart bewoog
In frons en rimpel en humeur geschreven.
Maar bij uw schepping vond de hemel goed
Dat liefde alleen uw trekken zou bepalen.
Wat omgaat in uw geest of uw gemoed,
Uw blikken zullen niets dan liefs verhalen.
Hoe zal uw schoonheid Eva’s appel lijken
Als ge in uw schijn uw wezen niet doet blijken.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|