XXXV
Ween langer niet om wat ge hebt misdaan:
Aan roos is doorn, uit bron welt modder op,
Wolk en eklips verduistren zon en maan,
Walglijke kanker woont in zoetste knop.
Elk mensch maakt fouten, ik-zelf nu ik schrijf,
Door vergelijking uw vergrijp haast huldigend,
Mijzelf omkoopend, helend uw bedrijf,
Uw zonde als meer dan ze beduidt ontschuldigend.
Uw zinne-feil vergoelijk ik met zin,
Uw weerpartij is zelf uw advokaat,
Daar ’k tegen eigen klacht een pleit begin.
Zoo’n burgerkrijg is in mijn liefde en haat
Dat ik welhaast meêplichtig schijnen zal
Met hem, de lieve dief, die mij bestal.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|