CXXIII
Neen Tijd, ik weiger wat naar wissling zweemt.
Uw pyramiden, nieuwlings opgebouwd,
Hebben voor mij niets nieuws, zijn mij niet vreemd:
Pas opgetrokken zijn ze in waarheid oud.
Wij leven kort: dus treft ons jong gezicht
Het oude dat als nieuw gij voor ons stelt;
Tot ons vermaak schijnt het onlangs gesticht.
Dan heugt ons hoe ’t voorheen ons werd verteld.
Uw schriften en uzelf, ik tart ze beî,
Om ’t heden noch om vroegere eeuw verbaasd,
Want alles is bedrieglijk, omdat gij
’t Aldoor vervormt door uw geduurge haast.
Mijn woord staat vast en zal vast zijn als nu.
Ik blijf getrouw, ondanks uw zeis en u.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|