CLII
Ik werd meineedig toen ’k op u verliefde
Gij werdt het dubbel, die mij liefde zwoert.
Ge braakt verbriefde trouw, toen de onverbriefde,
Nu nieuwe liefde u tot nieuw haten voert.
Maar waarom dubbele eedbreuk u verwijten
Terwijl ik twintig keer een valschheid zeg,
Want al mijn eeden zijn mij bittre spijten
En al mijn vroom geloof in u is weg.
Want eden zwoer ik op uw innige goedheid,
Uw liefde, oprechtheid en standvastigheid,
Tot uwen bate prees ik domheid vroedheid,
Bestreed mijn oog de klare werklijkheid.
Ik zwoer u schoon, terwijl toch valscher eed
Tegen de waarheid zeker niemand weet.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|