CXIX
Wat dranken dronk ik van Sirenentranen,
Gekookt in kolven, zwart als hel vanbinnen:
Bij wanen hopen en bij hopen wanen,
Aldoor verliezende als ik dacht te winnen.
Wat trieste fouten heeft mijn hart begaan
Waar ’t scheen dat hoogste vreugde ’t overwaasde.
Hoe voelde ik de oogen uit hun kassen slaan
In de waanzinnige koorts die mij verdwaasde.
O zegen van het kwade! ’t Hart vertrouwt:
Kwaad is van ’t betere de beste werker,
En liefde in puin, die weer wordt opgebouwd,
Is heerlijker dan eerst, grooter en sterker.
O hoe voldaan geef ik ’t vermaan gehoor:
Ik win door kwaad veel meer dan ik verloor.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|