LIII
Wat is uw grondstof, waar zijt ge uit gekneed,
Dat duizend vreemde schimmen u omstrijken?
Daar toch elk mensch één schim de zijne weet,
Doet gij alleen zoovele de uwe blijken.
Beschrijf Adonis, en de beeltenis
Gelijkt op u, schoon armlijk nagedaan,
Besteed aan Helena uw kunst, zij is
Niets dan uzelf, met grieksche kleeren aan.
Spreek van de lente of van het herfstgetij,
De eene is een schim waarin uw schoonheid leeft,
En ’t andre komt uw mildheid meest nabij.
Geen vorm behaagt, die niet van u iets heeft.
Aan elk bekoren hebt ge uw eigen part,
Maar geen als gij, geen gij, door ’t standvast hart.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|