CVI
Als in kronieken van vergane tijd
Ik schoonste personages zie beschreven,
En schoon oud rijm de schoonheid toegewijd
Van vrouw en ridder, lang niet meer in leven,
Dan, in die roem van schoonheid in haar kracht,
Van mond of oog, hand, voet of ander lid,
Zie ik dat de oude pen te schildren tracht
Juist zulk een schoonheid als gij nu bezit.
Zoo was hun lof de profetie alleen
Van deze onze eeuw, en uw voorteekening;
En, daar zij raadden wat nog niet verscheen,
Ontbrak de kunst hun tot uw huldiging.
Want wij die huidige dagen zagen rijzen
Verwondren ons, maar falen nog in ’t prijzen.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|