CXXXV
Wie ook haar wensch heeft, gij bezit uw Wil,
En nog meer Wil, en Wil in overmaat.
Meer dan genoeg ben ik die mijn wil spil
En erger u door zulk een overdaad.
Wilt gij wier wil zoo ruim is en zoo groot
Niet mijn wil ook nog binnen de uwe bergen?
Schijnt wil in andren zulk een lief genoot
En kan mijn wil geen simple aanvaarding vergen?
De zee, heel water, weigert drop noch ril,
Haar overvloed vergroot zij keer op keer,
Zoo gij, reeds rijk in Wil, voeg bij uw Wil
Mijn wil zoodat ge uw groote Wil vermeer.
Wees voor geen vragers, goede of kwade, kil;
Neem alle als een, mij in die eene Wil.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|