XLII
Dat gij haar hebt is niet mijn heele leed
En toch heb ik haar hartlijk liefgehad.
Dat zij u heeft is ’t ergste wat ik weet:
Verlies van liefde die ik ’t liefst bezat.
Misdoende minnaars, gun mij dit begronden:
Gij hebt haar lief opdat ge naar mij zweem,
Zij heeft om mijnentwil zich u verbonden
En duldt om mijnentwil dat gij haar neem.
Verlies ik u, ’t verlies bevoordeelt haar,
Verloor ik haar, mijn vriend is ’t die haar vond,
Mijn twee verloornen vinden beî elkaar,
Om mijnentwil slaan zij mij deze wond.
Maar dit ’s mijn vreugd: mijn vriend en ik zijn een.
Zoet vleiwoord; want dan mint zij mij alleen.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|