CXLV
Lippen door Liefdes hand gekneed
Ademden dit geluid: „Ik haat”
Naar mij die harentwege leed:
Maar ziende naar mijn droeve staat
Bewoog barmhartigheid haar dra
En schold haar tong die altijd zoet
Gewend aan zachtheid en gena
Genoopt werd tot een nieuwe groet.
„Ik haat” voorzag zij van een eind
Dat volgde gelijk dag de nacht,
Die als een donkre geest verdwijnt
Naar de eigen hel, die hem verwacht.
„Ik haat”, maar nu van haten schuw
Redt zij mijn leven met „niet u”.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|