XCVI
De een zegt: uw fout is deugd of lichte zin,
De ander: uw deugd is jeugd en speelsche geest.
Maar deugd of fout, men mint u niettemin,
Gij maakt fout deugd en deze ziet men ’t meest.
Als aan de vinger van een koningin
Het valscht juweel geprezen wordt als rein,
Zoo wordt wat dwaling scheen in het begin
In u tot waarheid of tot waarheids schijn.
Hoevele lammren mocht de wolf verschrokken
Als hij zich ’t uitzicht van een lam kon geven,
Hoeveel bewondraars mocht ge niet verlokken
Als ge al de kracht te werk zette, u gegeven.
Maar doe het niet. Ik voel zoo met u saam
Dat, met uzelf, mijne is uw goede naam.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|