XXV
Laat hen wie hun gesternte gunstig is
Prat gaan op titels en verheven eer,
Ik die, misdeeld door ’t lot, die hulde mis
Geniet in stilte wat ik hooger eer.
Bemind door vorsten oopnen zij hun blad
Als voor de zon de gulden weidebloem,
En zijn aanstonds ’t graf dat hun trots bevat,
Want op een wenk sterven zij in hun roem.
De krijgsman zwoegt en wordt roemrucht door strijd,
Maar, eens verslagen, ondanks duizend zegen,
Van ’t boek der eer uitgeschrapt voor altijd
En heel vergeten wat hij had verkregen.
Gelukkig ik, die min en word bemind
Waar ik verander noch verandring vind.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|