LXXII
O lief, opdat de weerld u niet zal vragen
Te zeggen wat verdienste ik had, dat gij
Mij na mijn dood nog liefde toe kunt dragen, –
Vergeet me, want ge vindt niets groots in mij.
Tenzij ge een vrome leugen zoudt verzinnen
En meer dan de eigen waarde voor mij deedt
En mijn dood Zelf meer hulde deedt gewinnen
Dan nauwgezette waarheid gaarne leed.
O, opdat niet uw liefde valschheid schijn,
Doordat ge, uit liefde onwaar, goeds van mij raamt,
Laat met mijn lijf mijn naam begraven zijn,
Zoodat hij u noch mij voortaan beschaamt.
Want mij beschaamt wat ik heb voortgebracht,
En u zou ’t doen, dat gij ’t niet waardloos acht.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|