LV
Niet marmer, noch ’t vergulde praalgesticht
Van vorsten overleeft dit machtige rijm.
Schittrender blinkt uw beeld in mijn gedicht
Dan steen door Tijd besmeurd met slordig slijm.
Als wilde krijg standbeelden neer doet storten
En burgertwist het metselwerk verlaagt,
Dan zullen vuur noch zwaar van Mars’ cohorten
De lofzang deren die uw heugnis draagt.
Ondanks verdelging, dood en vijandschap,
Zult ge uitgaan, gij; uw lof blijft ongeschaad
In de oogen zelf van de nakoomlingschap,
Die tot de dag van ’t oordeel voortbestaat.
Tot dan, als ge oprijst met een nieuw vermogen,
Leeft ge in dit vers en woont in menschen-oogen.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|