CXL
Wees wijs zooals ge wreed zijt, laat uw hoonen
Mijn zwijgende geduld niet tezeer tergen.
Smart mocht me woorden leeren, woorden toonen
Wat pijn in mij dreigt medelij te vergen.
Wanneer ge wijs wilt zijn, al mint ge niet,
Doe dan maar, lief, alsof ge mij bemint.
Een knorrige zieke, ’t heengaan in ’t verschiet
Wil dat hij bij zijn arts gezondheid vindt.
Want als ik wanhoopte, dan werd ik dol,
En in mijn waanzin sprak ik tot uw plaag.
De op kwaad verzotte wereld kent haar rol:
Gekke ooren hooren gekke lastraars graag.
Dat ik zoo niet zal zijn, noch gij belogen,
Hoe trotsch uw hart zich hef, houd recht uw oogen.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|