LVIII
Verhoede ’t God die me eerst uw dienaar maakte
Dat ik uw vrijheid bond aan mijn gedachten,
Of aan de reekning van uw uren raakte,
Zijnde uw vasal, verplicht uw uur te wachten.
Veel liever lijd ik, toevende aan uw deur,
De kerkerschap van uw verhindering;
Met tam geduld, al stelt ge me teleur,
Geef ’k u geen schuld als van beleediging.
Wees waar ge zijt, uw rechtsbrief is zoo sterk
Dat gij uw eigen vrijdom af moogt meten
In wat ge wilt: het is uw eigen werk
Voor eigen misdrijf het pardon te weten.
Ik heb te wachten, al is wachten hel,
Te zwijgen, ’t zij ’t mij niet behaagt of wel.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|