CXXXVI
Kan bij uw ziel mijn wensch naar u niet baten,
Zweer dan die blinde ziel ik ben uw Wil.
Wil, uw ziel weet het, wordt steeds toegelaten
En gij verhoort me, al blijft een klein verschil.
Wil zal de schatkist van uw liefde vullen.
Ach, vul hem heel met willen, mijn wil één.
Bij groote ontvangsten kan men licht verhullen
Dat er één cijfer is dat geldt voor geen.
Laat me ongeteld meegaan in het getal,
Hoewel ik in uw schat als één verschijn.
Houd me voor niets, zoo ’t u dan slechts geval
Dat dit niets ik, iets liefs voor u, zal zijn.
Neem maar mijn naam als lief en zeg hem stil,
Dan toch bemint ge mij, want ik heet Wil.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|