XV
Als ik bedenk hoe ieder ding dat leeft
Maar één kort oogenblik volmaakt kan duren,
En ’t groot tooneel van ’t Al slechts beelden heeft
Die sterren met geheime macht besturen,
Als ik bemerk dat menschen, plantgelijk,
Door de eigen lucht geholpen of gehinderd,
Zwellen van jeugdsap eerst, dan, hoog te prijk,
Zinken, ras tot vergetelheid verminderd,
Dan stelt het denken aan dit onstandvast
Bestaan u voor mij, rijk in jonge kracht,
’t Is me of spilzieke Tijd Verderf belast
Dat hij uw jeugddag keere in vuile nacht.
En met de Tijd in strijd om uwentwil
Ent ik opnieuw wat hij u nemen wil.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|