IV
Onvruchtbre lieflijkheid, waarom verkwist
Ge aan u alleen uw schoonheid, dit legaat?
Natuur bedoelt geen geven, leenen is ’t,
En zelve mild, leent ze aan wie schrielheid haat.
Waarom dan, schoone spaarder, dit misbruik
Van voorraad, u gegeven om te geven?
Winstlooze woeker, die met zulk verbruik,
Met zulk een som der sommen, niet kunt leven!
Want handeldrijvend met uzelf alleen,
Zijt gij ’t die met uzelf uzelf bedriegt.
Hoe, als de dood u wenkt en ge gaat heen,
Legt gij een reekning over die niet liegt?
Uw schoonheid, onbesteed, ligt aanstonds stil,
Besteed, leeft ze als de uitvoerder van uw wil.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|