LX
Zooals de golven naar het schelpige strand
Zoo gaan onze uren haastend naar hun end.
Wie voorgaat laat zijn plaats aan zijn verwant
En elk gaat voort, gevolgd en worstelend.
Geboorte, eens opgenomen in het licht,
Kruipt op naar rijpheid, en daarmee gekroond,
Bestrijdt de kromme eklips haar trotsch gezicht
En wat Tijd gaf wordt nu door Tijd gehoond.
Het siersel van de jeugd wordt nu doorspeerd,
In schoonheids voorhoofd lijn na lijn geëtst.
’t Kostlijkste van natuur wordt straks verteerd
En alles valt zoodra Tijds zeis het kwetst.
En nochtans hoopt mijn vers op eeuwge stand,
Tot lof van u, ondanks zijn wreede hand.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|