XVI
Maar waarom voert ge niet op machtiger wijs
Krijg tegen Tijd, die bloedige tiran,
En sterkt uzelf bij ’t wijken voor zijn eisch
Niet treflijker dan mijn dor vers het kan?
Nu staat ge op top van uw gelukkige dagen,
En maagdetuinen, niet met bloem bezet,
Verlangen kuisch een frissche bloei te dragen,
Meer u gelijk dan uw geverfd portret.
Zoo trof het leven zelf die wezenstrekken,
Die dees Tijds verfkunst noch mijn leerling-pen
Tot nieuw bestaan voor ’t menschlijk oog kan wekken,
Zooals – en vormschoon – ik ze ken.
Ge moet uzelf zijn door uzelf te geven
En door uw eigen kunst geteekend leven.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|