LI
Mijn liefde ontschuldt aldus het trage gaan
Van ’t logge dier waarop ik u ontvlood:
Waarom zoo snel van waar gij bleeft vandaan?
Totdat ik weerkeer heeft de haast geen nood.
Wat verontschuldiging dàn mijn arm beest vindt,
Als hoogste snelheid mij nog langzaam lijkt?
De sporen sloeg ’k al reed ik op de wind,
Daar vleugelvlucht mij nog beweegloos blijkt.
Dan houdt geen paard met mijn verlangen maat;
Verlangen, dat volmaakte liefde schiep,
Zal hinniken, geen dof vleesch, hoe snel ’t ook gaat.
Maar liefde ontschuldt dan ’t dier dat zoo traag liep:
Daar, van u gaand, hij ging, opzetlijk slof,
Ren te uwaarts ik, geef hem tot gaan verlof.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|