XXXVI
Erkenne ik dat wij twee twee moeten zijn,
Al zijn onze onverdeelde liefden één.
Zoo blijven dan mijn eigen vlekken mijn,
Zonder uw hulp getorscht door mij alleen.
In onze liefden is maar één verkeer,
In onze levens een gescheiden druk,
Die, schoon hij niet de liefde zelve deer’,
Toch uren rooft van liefde’s zoetst geluk.
Ik mag niet altijd zijn als wie u kent,
Opdat ook gij mijn arme schuld niet boet.
Dat ge openlijk u vriendlijk tot mij wendt
Kan enkel als ge uw eer geweld aandoet.
Maar doe het niet. Ik voel zoo met u saam
Dat, met uzelf, mijne is uw goede naam.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|