LXXVII
Uw spiegel toont u wat uw schoonheid vreest,
Uw klok hoe snel uw kostbare uren gaan,
Het wit papier wacht de afdruk van uw geest
En deze leering doet u ’t boek verstaan:
De rimpels die uw spiegel trouwlijk duidt
Herinren u aan graven, hol en wijd,
De wijzerschaduw beeldt u duidlijk uit
Tijds steelsche voortgang naar de tijdloosheid.
Zie, wat aan uw herinring ras ontvaart,
Vertrouw ’t die leege bladen, en ge vindt
Een kweek van kindren, door uw brein gebaard,
Met wie uw geest in nieuw verkeer zich bindt.
Deze arbeid, bij het vaak herhaald bezoek,
Strekt u tot voordeel en verrijkt uw boek.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|